HET LICHT ZIEN
1
Die nacht, toen Nimrod weg was en Jerichau zijn champagneroes
lag uit te slapen, deed ze iets dat ze nog nooit eerder had gedaan.
Ze riep het menstruüm op, domweg om gezelschap te hebben. Het had
haar de laatste weken veel laten zien en haar beschermd tegen
Hobart, maar nog altijd stond ze achterdochtig tegenover de kracht
ervan. Ze wist niet zeker of zij het menstruüm in bedwang kon
houden of dat het haar in bedwang had. Maar vanavond kwam ze tot de
conclusie dat dat de manier van denken van een Koekoek was, die
altijd verdelingen maakte; degene die toekijkt gescheiden van
hetgeen bekeken wordt; de perzik gescheiden van de smaak ervan op
de tong.
Dergelijke compartimenten waren alleen bruikbaar als
hulpmiddelen. Op een gegeven moment moest je ervan afzien. Ze was
het menstruüm en het menstruüm was zij. Zij en het, ondeelbaar.
Terwijl ze zich in het zilveren licht baadde, dacht ze weer aan
Mimi, die een leven lang had gewacht, hopend op een wonder dat maar
niet wilde komen. Toen ze daaraan dacht, begon ze zacht te huilen.
Niet zacht genoeg, want Jerichau werd er wakker van. Ze hoorde zijn
voetstappen, toen geklop op de badkamerdeur.
`Dame?' zei hij, een woord dat hij alleen gebruikte als hij
zich ergens voor moest verontschuldigen.
`Er is niets met me aan de hand,' zei ze.
Ze was vergeten de deur op slot te doen en hij duwde die open.
Hij was alleen gekleed in het lange vest waarin hij altijd sliep.
Hij keek meteen triest toen hij haar zo verdrietig zag.
Waarom ben je zo verdrietig?' vroeg hij.
`Het is allemaal verkeerd,' waren de enige woorden die ze kon
vinden om haar verwarring tot uitdrukking te brengen.
Jerichau zag de droesem van het menstruüm die zich over de
grond tussen hen bewoog en minder lichtgevend werd zodra het verder
uit Suzanna's buurt kwam. Jerichau bewaarde een eerbiedige afstand.
`Ik ga naar de met Nimrod afgesproken plaats,' zei hij. `Blijf jij
maar bij het Weefsel.'
'En stel dat ze dat opeisen?'
Dan zullen we een beslissing moeten nemen,' zei hij. 'Maar we
moeten eerst die Profeet eens zien. Hij zou best een charlatan
kunnen zijn.' Hij zweeg, keek niet naar haar maar naar de lege
grond tussen hen in. 'Da zijn velen van ons,' zei hij toen. `Ik,
bijvoorbeeld.'
Ze keek hem aan terwijl hij aarzelde in de deuropening. Ze
besefte nu dat hij niet op een afstand werd gehouden door de
afstervende glans van het menstruüm. Ze noemde zijn naam, heel
zacht.
`Jij niet,' zei ze.
'0 ja,' antwoordde hij.
Weer een pijnlijke stilte.
Toen zei hij: 'Het spijt me, dame.'
hoeft nergens spijt over te betuigen.'
'Ik heb gefaald,' zei hij. 'Ik wilde zoveel voor je betekenen
en kijk nu eens hoe ik heb gefaald.'
Ze stond op en ging naar hem toe. Hij voelde zich zo diep
ellendig dat hij zijn hoofd niet kon optillen. Ze pakte zijn hand
en hield die stevig vast.
'Ik had deze maanden niet zonder jou in Leven kunnen blijven,'
zei ze. 'Je bent mijn meest dierbare vriend geweest.'
Vriend,' herhaalde hij met een klein stemmetje. 'Ik heb nooit
je vriend willen zijn.'
Ze voelde zijn hand in de hare trillen en moest weer denken
aan het avontuur in Lord Street, toen ze hem in de menigte had
vastgehouden en zijn visioenen en doodsangsten met hem had gedeeld.
Sinds die tijd hadden ze ook een bed gedeeld, en dat was plezierig,
maar weinig meer. Ze was te zeer geobsedeerd geweest door de
beesten die achter hen aan zaten om aan veel anders te kunnen
denken; te dicht bij hem en tegelijkertijd te ver bij hem vandaan
om te zien hoe hij leed. Nu zag ze dat wel, en het maakte haar
bang.
'Ik houd van je, dame,' fluisterde hij. Toen maakte hij zijn
hand uit de hare los en liep van haar weg. Ze ging achter hem aan.
De kamer was donker, maar er was voldoende licht om zijn bezorgde
gezicht te zien, zijn trillende ledematen.
'Ik begreep het niet,' zei ze, en raakte zijn gezicht
aan.
Ze had hem na die eerste avond dat ze elkaar hadden leren
kennen niet als iemand gezien die niet menselijk was, maar nu
herinnerde ze zich dat opeens weer. Hij behoorde tot een ander ras;
een andere geschiedenis. De gedachte deed haar hart sneller slaan.
Hij voelde —of zag — dat ze opgewonden raakte en zijn aarzeling
verdween. Hij liep op haar toe, tot zijn tong over haar lippen
konden strijken. Ze deed haar mond open om hem te proeven en
omhelsde hem. Het mysterie omhelsde haar eveneens.
De vorige keren dat ze met elkaar naar bed waren gegaan, was
dat troost gevend maar onopmerkelijk geweest. Nu ontplooide hij
nieuwe initiatieven, kleedde haar op een vrijwel rituele manier
uit, kuste haar telkens weer en fluisterde tussen die kussen door
woordjes in een taal waarvan hij moest weten dat ze die niet
verstond, maar die zodanig werden uitgesproken dat ze aanvoelde wat
de betekenis ervan moest zijn. Hij sprak over zijn liefde voor
haar; erotische verzen en beloften, woorden die de vorm gekregen
hadden van intens lichamelijk verlangen.
Zijn penis was een woord; zijn zaad, een woord; haar vagina;
waarin hij zijn gedichten uitstortte, een twaalftal woorden en
meer.
Ze deed haar ogen dicht en voelde hoe zijn recital haar in
zijn macht had. Op haar manier gaf ze hem antwoord, met zuchten en
nonsens. Toen haar ogen weer opengingen, zag ze dat de lucht om hen
heen door hun samenkomen vlam had gevat. Hun woorden en de
gevoelens die zij symboliseerden, hadden zich vertaald in licht dat
vleiend was voor hun naaktheid.
Het was alsof de kamer plotseling vol stond met lantarens,
gemaakt van rook en papier. Ze zweefden omhoog op de hitte van de
lichamen van hun makers, en ieder deel van de kamer werd door het
schitterende licht tot leven gewekt. Overal zag ze een subtiel
lichamelijk samenkomen van vormen; de muren met de ruimte die zij
begrensden; de gordijnen met het raam; de stoel met de jas die
daarop lag, en met de schoenen eronder.
Maar vooral zag ze hem, en hij was een wonder.
Ze zag hoe zijn irissen zich vernauwden of vergrootten als hij
van haar donkere haar naar het lichte kussen keek waarop dat was
uitgespreid; zag het kloppen van zijn hart in plooitjes van zijn
lippen, bij zijn keel. De huid van zijn borstkas had een bijna
griezelige gladheid, maar die borstkas was wel sterk gespierd; zijn
armen hielden haar even stevig vast als zij hem. Die bezitterigheid
had niets macho-achtigs. Er sprak alleen een groot verlangen uit,
dat zij in alle opzichten met hem deelde.
Buiten was het donker, maar zij baadden in het licht.
En hoewel hij nu geen adem meer overhad om iets te zeggen, gaf
hun tederheid de lichten brandstof. Ze bleven fel schijnen, als
echo's van de gelieven, huwelijken sluitend van kleur met kleur,
licht met licht, totdat de kamer schitterde.
Ze beminden elkaar, sliepen en beminden elkaar opnieuw, en de
woorden hielden om hen heen de wacht, hun lichten dovend tot een
zacht geflikker toen ze voor de tweede maal in slaap vielen.
Toen ze de volgende ochtend opstond en de gordijnen opentrok
om weer een angstige dag te verwelkomen, herinnerde ze zich de
afgelopen nacht als een visioen van volkomen zuivere
geesten.
2
`Dame, ik was bezig het te vergeten,' zei hij die dag, `maar
jij hebt dat gelukkig niet gedaan. Jij wist nog precies wat je
deed. Ik niet. Het Koninkrijk is zo sterk dat het je je geest kan
ontnemen.'
`Je zou het niet zijn vergeten,' zei ze.
Hij raakte haar gezicht aan, streek met zijn vingertoppen
langs de rand van haar oor.
`Jij niet.'
Later zei hij: `Ik wou dat je met me mee kon om die Profeet te
zien.' Dat wou ik ook, maar het zou niet verstandig zijn.'
`Dar weet ik.'
`Ik zal hier op je wachten, Jerichau.'
`Ik kom zo snel mogelijk terug.'