ENIGE TIJD LATER
1
De mensen in Chariot Street hadden de laatste tijd
eigenaardige dingen meegemaakt, maar met bewonderenswaardige ijver
hadden ze de status quo weer hersteld. Even voor acht uur 's
morgens stapte Cal de bus uit en begon aan de korte wandeling naar
zijn huis. Overal werden dezelfde huiselijke rituelen voltrokken
als sinds zijn kinderjaren. Door geopende ramen en deuren weerkionk
de radionieuwsdienst: een parlementariër was dood aangetroffen in
de armen van zijn maîtresse; in het Midden-Oosten waren bommen
gegooid. Slachtpartijen en schandalen, schandalen en
slachtpartijen. Is de thee vanmorgen te slap, schat? En hebben de
kinderen zich wel achter hun oren gewassen?
Hij maakte de deur open en dacht weer na over het probleem,
wat hij Brendan nu wel of niet moest vertellen. Lets minder dan de
waarheid zou nog weleens meer vragen kunnen oproepen dan nodig was,
maar was het mogelijk alles te vertellen? Bestonden er woorden die
meer zouden kunnen oproepen dan een echo van de dingen die hij had
gezien en de gevoelens die hij had gehad?
Het was stil in huis en dat was niet goed. Brendan was sinds
de tijd dat hij in de dokken werkte, altijd bij het ochtendgloren
opgestaan; ook wanner hij het de laatste tijd heel erg moeilijk had
gehad, was hij vroeg opgestaan om zijn verdriet te
verwelkomen.
Cal riep zijn vaders naam. Geen reactie.
Hij liep door naar de keuken. De tuin zag eruit als een
slagveld. Hij riep weer en liep naar boven.
De deur van de slaapkamer van zijn vader was dicht. Hij
probeerde hem open te maken, maar hij bleek aan de binnenkant op
slot te zitten, iets wat Brendan bij zijn weten nog nooit eerder
had gedaan. Hij klopte zacht.
`Pap?' zei hij. 'Ben je daar?'
Hij wachtte enige seconden, aandachtig luisterend, en
herhaalde toen zijn vraag. Ditmaal hoorde hij een zacht
gesnik.
'God zij dank,' fluisterde hij. 'Pap, ik ben het, Cal.' Het
snikken werd nog zachter. laat me eens binnen, pap.'
Even bleef het stil; toen hoorde hij de voetstappen van zijn
vader, zodra die naar de slaapkamerdeur liep. De sleutel werd
omgedraaid en de deur aarzelend een stukje geopend.
Het gezicht aan de andere kant van de deur was meer een
schaduw dan een man. Brendan leek zich sinds de vorige dag gewassen
noch geschoren te hebben.
`Mijn god . . . pap!'
Brendan keek zijn zoon met onverholen achterdocht aan. 'Ben
jij het echt?'
Dat commentaar bracht Cal in herinnering hoe hij er zelf moest
uitzien; zijn gezicht bebloed en onder de blauwe plekken.
`Er is niets bijzonders met me aan de hand,' zei hij met een
glimlach. `En met jou?'
`Zijn alle deuren dicht?' wilde Brendan weten.
`De deuren? Ja.'
`En de ramen?'
Brendan knikte. 'Ben je daar volkomen zeker van?'
Dat heb ik je al gezegd. Wat is er aan de hand?'
`De ratten,' zei Brendan, en keek naar de gang achter Cals
rug. 'Ik heb ze de hele nacht gehoord. Ze kwamen de trap op. Echt
waar. Gingen boven aan de trap zitten. Ik heb ze gehoord. Ze hadden
de afmetingen van een kat. Ze zaten daar te wachten totdat ik te
voorschijn zou komen.'
`Nu zijn ze er in ieder geval niet meer.'
`Zijn binnengekomen door het hek, vanaf de spoorbaan.
Tientallen.' Waarom gaan we niet naar beneden?' stelde Cal voor.
Dan kan ik een hapje eten klaarmaken.'
`Nee, ik ga niet naar beneden. Vandaag niet.'
Dan zal ik iets klaarmaken en dat naar boven brengen.' `Als je
dat wilt,' zei Brendan.
Toen Cal de trap weer afliep, hoorde hij dat zijn vader de
deur afsloot en vergrendelde.
2
Midden in de morgen een klop op de deur. Het was mevrouw
Valiance, die aan de overkant woonde.
`Ik liep toevallig langs,' zei ze, een mededeling die werd
tegengesproken door de pantoffels aan haar voeten. 'En ik wilde
eens even kijken
hoe het met je vader ging. Hij heeft heel*eigenaardig gedaan
tegenover de politie, heb ik me laten vertellen. Wat heb jij met je
gezicht gedaan?'
`Er is niets met me aan de hand.'
`Ik ben ondervraagd door een heel beleefde agent,' zei de
vrouw. 'Hij vroeg me . . . of je vader soms een beetje in de war
was.' Dat laatste werd gefluisterd.
Cal hield met moeite een scherp antwoord binnen.
2e wilden jou natuurlijk ook spreken,' zei ze.
`Tsja, ik ben er nu en als ze me nodig hebben, kunnen ze
hierheen komen.'
`Mijn zoon Raymond zei dat hij jou op de spoorbaan had gezien.
Weghollend, zei hij.'
`Tot ziens, mevrouw Valiance.'
`En die Raymond van mij heeft goede ogen.'
Tot ziens, mevrouw Valiance,' zei Cal nogmaals, en smeet de
deur voor het zelfvoldane gezicht van de vrouw dicht.
3
Haar bezoekje was niet het laatste van die dag. Verschillende
mensen kwamen vragen of alles in orde was. Er werd in de straat
duidelijk druk geroddeld over de Mooneys. Misschien was het tot een
snugger iemand doorgedrongen dat hun huis het middelpunt was
geweest van het drama van de vorige dag.
Iedere keer als er werd aangeklopt, verwachtte Cal Shadwell op
de stoep te zien staan. Maar kennelijk had de Verkoper belangrijker
dingen te doen dan het afmaken van de klus waarmee hij bij
Shearmans huis was begonnen. Of misschien wachtte hij domweg een
gunstiger moment af.
Toen, kort na twaalven, terwijl Cal de duiven aan het voeren
was, rinkelde de telefoon.
Hij rende naar binnen en nam op. Meteen wist hij dat het
Suzanna was, nog voordat ze iets had gezegd.
Waar ben je?'
Ze was buiten adem, en geagiteerd.
`Cal, we moeten de stad uit. Ze zitten achter ons aan.'
`Shadwell?'
`Nee, niet alleen Shadwell. Ook de politie.'
`Heb je het tapijt?'
`Ja.'
`Zeg me dan maar waar je bent. Dan kom ik naar je toe en .
.
Dat kan ik niet. Niet door de telefoon.'
'We worden toch niet afgeluisterd!'
`Weet je dat zeker?'
'Ik moet je zien,' zei hij, en het klonk half als een verzoek
en half als een bevel.
antwoordde ze, en haar stem werd zachter. 'Ja,
natuurlijk...'
`Hoe?'
Lange tijd bleef het stil. Toen zei ze: jij die bekentenis
hebt gedaan.'
Wat zeg je?'
Dat herinner je je vast nog wel.'
Hij dacht na. Welke bekentenis had hij ooit tegenover haar
gedaan. 0 ja: 1k houd van je. Hoe had hij dat nu kunnen
vergeten?
Ja?' zei ze.
Ja. Wanneer?'
`Over een uur.'
'Ik zal er zijn.'
`We hebben niet veel tijd, Cal.'
Hij wilde haar zeggen dat hij dat al wist, maar de verbinding
was verbroken.
De pijn in zijn lijf werd na dat gesprek wonderbaarlijk snel
minder; met lichte tred ging hij naar boven om te kijken hoe het
met Brendan was.
`Pap, ik moet even weg.'
'Heb je alle deuren op slot gedaan?' vroeg zijn vader.
'Ja, het huis is afgesloten en vergrendeld. Er kan niets
binnenkomen. Heb je verder nog wat nodig?'
Brendan dacht daar even over na.
`Een beetje whisky graag,' zei hij toen.
'Hebben we dat dan in huis?'
`In de boekenkast,' zei de oude man. 'Achter Dickens.'
'Ik zal het voor je gaan halen.'
Net toen hij de fles te voorschijn trok, werd er aangebeld.
Hij was half van plan er niet op te reageren, maar de bezoeker
hield vol. 'Ik kom zo, pap,' riep hij naar boven en maakte toen de
deur open. De man met de donkere zonnebril op zei: 'Calhoun
Mooney?'
Ja.'
'Ik ben inspecteur Hobart en dit is agent Richardson. We
zouden je graag een paar vragen willen stellen.'
'Nu meteen?' zei Cal. 'Ik stond net op het punt weg te
gaan.'
lets dringends?' informeerde Hobart.
Verstandiger om die vraag ontkennend te beantwoorden, meende
Cal.
`Niet direct,' zei hij.
`Dan zul je het vast niet erg vinden als we even beslag leggen
op je tijd,' zei Hobart, en de twee mannen liepen meteen door naar
binnen. `Doe de deur dicht,' zei Hobart tegen zijn collega.
'Mooney, je ziet er aangeslagen uit. Heb je iets te
verbergen?'
`Hoezo ... ? Nee.'
hebben informatie gekregen die erop wijst dat het
tegenovergestelde het geval is.'
Boven riep Brendan om zijn whisky.
Wie is dat?'
`Mijn vader,' antwoordde Cal. 'Hij Wilde iets drinken.'
Richardson haalde de fles uit Cals hand en liep naar de trap.
`Niet naar boven gaan,' zei Cal. `U zult hem bang maken.'
`Zenuwachtige familie,' merkte Richardson op.
`Hij voelt zich de laatste tijd niet zo goed,' zei Cal.
`Mijn mannen zijn net lammetjes,' zei Hobart, `zolang iedereen
zich tenminste aan de wet houdt.'
Weer Brendans stem.
`Cal? Wie is daar?'
lemand die me even wil spreken, pap,' riep Cal.
Maar hij had iets anders willen zeggen. Een antwoord dat
dichter bij de waarheid kwam.
Het zijn de ratten, pap. Ze zijn uiteindelijk toch
binnengekomen.
4
De minuten tikten voorbij. De vragen werden telkens weer
gesteld, als een draaimolen. Uit Hobarts vragen bleek duidelijk dat
hij uitgebreid met Shadwell had gesproken, dus was het voor Cal
zinloos domweg alles te ontkennen. Hij moest wel met een heel klein
deel van de waarheid op de proppen komen. Ja, hij kende een vrouw
die Suzanna Parrish heette. Nee, hij wist niets af van haar
levensgeschiedenis, en ze had ook nooit melding gemaakt van
politieke voorkeuren. Ja, hij had haar de laatste vierentwintig uur
nog gezien. Nee, hij wist niet waar ze nu was.
Terwijl hij de vragen beantwoordde, probeerde hij er niet aan
te denken dat ze bij de rivier op hem wachtte. Op hem wachtte, hem
niet trof en weer wegging. Maar hoe meer hij die gedachte van
zich af probeerde te zetten, hoe hardnekkiger die bleef
terugkomen. `Rusteloos, Mooney?'
`Ik heb het een beetje warm. Dat is alles.'
Je hebt een afspraak waaraan je je moet houden, nietwaar?'
`Nee.'
Waar is ze, Mooney?'
Dat weet ik niet.'
`Het is zinloos haar te beschermen. Ze is een stuk geboefte
van de bovenste plank, Mooney, geloof me. lk heb gezien waartoe ze
in staat is. Dingen die je niet zou geloven. Ik word al
kotsmisselijk als ik eraan denk.'
Hij sprak zeer overtuigend. Cal twijfelde er niet aan dat hij
ieder woord meende.
Wat ben jij, Mooney?'
`Hoe bedoelt u dat?'
`Ben jij mijn vriend of mijn vijand? Een middenweg bestaat er
niet, weet je. Geen misschien. Vriend of vijand. Welk van de
twee?'
`Ik heb niets gedaan dat in strijd is met de wet.'
Dat zal ik wel bepalen,' zei Hobart. 'Ik ken de wet. Ik ken
die en ik houd ervan. En ik zal hem niet met voeten laten treden,
Mooney, niet door jou of door wie dan ook.' Hij haalde eens adem.
'Mooney, je bent een leugenaar. Ik weet niet hoe diep je hierbij
betrokken bent of waarom, maar ik weet wel dat je liegt.' Een
stilte. Toen: Dus zullen we nog maar eens opnieuw beginnen.'
`Ik heb u alles al verteld wat ik weet.'
`We beginnen weer bij het begin. Hoe heb je de terrorists
Suzanna Parrish leren kennen?'
5
Na twee uur en drie kwartier ronddraaien in de draaimolen
kreeg Hobart er uiteindelijk genoeg van en verklaarde dat hij voor
dit moment klaar was met Cal. Hij zou niet in staat van
beschuldiging worden gesteld, in ieder geval niet meteen, maar hij
moest wel weten dat hij onder verdenking stond.
Je hebt vandaag twee vijanden gekregen, Mooney,' zei Hobart.
'MO en de wet. En daar zul je nog spijt van krijgen.'
Toen vertrokken de ratten.
Cal bleef vijf minuten in de achterkamer zitten, proberend na
te denken. Toen ging hij naar boven om te zien hoe het met Brendan
was. De oude man sliep. Cal liet zijn vader over aan zijn dromen en
ging op zoek naar de zijne.
6
Ze was natuurlijk weggegaan. Al Lang geleden.
Hij liep in de omgeving rond, zoekend te midden van de
pakhuizen, hopend dat ze een boodschap voor hem had achtergelaten,
maar er was niets te vinden.
Uitgeput door alle gebeurtenissen van die dag keerde hij maar
huis terug. Toen hij door het hek Dock Road weer opstapte, zag hij
dat iemand hem vanuit een geparkeerde auto gadesloeg. Een van
Hobarts mensen misschien, een van de mannen van de wet. Wellicht
was Suzanna toch wel in de buurt geweest, maar had ze haar
aanwezigheid niet kenbaar kunnen maken uit angst dat ze zou worden
gezien. De gedachte dat ze wellicht zo dichtbij was, was weliswaar
frustrerend, maar maakte het feit dat hij haar niet had kunnen zien
wel iets draaglijker. Als alles veilig was, zou ze hem opbellen om
een nieuwe afspraak te maken.
Die avond ging het harder waaien. Het stormde de hele nacht en
de hele volgende dag, en daarmee kwam de eerste herfstkoude. Maar
nieuws had die wind niet te vertellen.