BESCHERMING TEGEN DE STORM

1
Aan de andere kant van het gordijn waar Cal doorheen was getrokken, was een bos met bomen waarvan de takken zo dik waren en zo dicht bij elkaar hingen dat er bijna geen sneeuw op de met mos en bladeren bedekte grond lag. Het was er donker, maar in de verte zag hij een vuur branden, het licht welkom, de belofte van warmte nog welkomer. Er was geen spoor te bekennen van de man die hem uit de sneeuw had getrokken; in ieder geval zag hij niemand tot een stem zei: 'Afschuwelijk weer, nietwaar?' Hij draaide zich om en zag de aap Novello en diens menselijke metgezel nog geen twee meter bij zich vandaan staan, gecamoufleerd door de stilte.
`Smith heeft het gedaan,' zei de aap, en boog zich naar Cal toe. 'Hij heeft je weggetrokken. Laat ze mij er de schuld niet van geven.' De man keek het dier even van opzij aan.
`Hij praat niet tegen me,' verkondigde de aap, 'omdat ik was weggelopen. Maar gebeurd is gebeurd, nietwaar? Waarom kom je niet mee naar het vuur? Je kunt maar beter gaan liggen voordat je omvalt.'
'Ja,' zei Cal. 'Alsjeblieft
Smith ging voorop. Cal kwam achter hem aan, terwijl zijn verdoofde hersenen nog altijd probeerden te bevatten wat er was gebeurd. De Zieners mochten dan in een hoek zijn gedreven, maar ze kenden nog wel een paar trucjes. De illusie die dit bos verborgen hield, was perfect uitgevoerd. En aan de andere kant van dat gordijn heerste een ander seizoen. Hoewel de takken van de bomen kaal waren, liep hij over het mos van de vorige zomer en het rook naar de lente, alsof het ijs dat het eiland met de geestverschijningen in zijn greep had, hier geen houvast had kunnen krijgen. Bloemknoppen stonden op het punt van uitkomen; overal hielden cellen zich bezig met een zoete groei. Hij raakte een beetje euforisch, maar zijn bevroren ledematen hadden de boodschap nog niet doorgekregen. Toen hij het vuur tot op een paar meter was genaderd, voelde hij dat zijn lichaam zich niet z meer overeind kon houden. Hij wilde zich aan een van de bomen vastgrijpen, maar die leek een stap opzij te doen en hij viel.
Hij raakte de grond niet. Armen vingen hem op en hij gaf zich daaraan over. Ze droegen hem naar het vuur en daar werd hij zachtjes neergelegd. Een hand raakte zijn wang aan en hij zag Suzanna geknield naast zich zitten, beschenen door het licht van het vuur. Hij noemde haar naam — of in ieder geval hoopte hij dat hij dat deed. Toen verloor hij het bewustzijn.
2
Het was al eerder gebeurd dat hij zijn ogen had dichtgedaan toen hij haar zag, en haar niet meer had gezien toen hij die opendeed. Maar ditmaal gebeurde dat niet. Ditmaal was ze blijven wachten tot hij weer wakker zou worden. Niet alleen blijven wachten. Ze had haar armen om hem heen geslagen en wiegde hem. Terwijl hij sliep, waren zijn kleren en lagen papier uitgetrokken, en was er om zijn naakte figuur een deken gewikkeld.
'Ik heb de weg naar huis gevonden,' zei hij, toen zijn tong weer dienst kon doen.
'Ik ben naar Chariot Street gegaan om je te halen,' zei ze. 'Maar het huis stond er niet meer.'
Dat weet ik .
`En het huis aan Rue Street was er ook niet meer.'
Hij knikte. De Bono is naar me toe gekomen . . . ' Hij maakte de zin niet af, tot zwijgen gebracht door die herinnering. Ook het vuur en haar armen om hem heen konden niet voorkomen dat hij rilde toen hij zich herinnerde hoe hij in de mist had gestaan en een glimp had opgevangen van wat die mist half verborgen hield.
. de Gesel kwam achter ons aan,' zei hij.
`En Shadwell.'
Ja. Hoe wist jij dat?'
Ze vertelde hem over het Heiligdom.
`En wat gaat er nu gebeuren?' vroeg hij.
`We wachten. We houden de betovering in stand en wachten. We zijn nu allemaal hier. Jij was de enige die nog ontbrak.'
`En nu ben ik gevonden,' zei hij zacht.
Ze sloeg haar armen wat steviger om hem heen.
`En we zullen niet meer worden gescheiden,' zei ze. 'We kunnen alleen maar bidden dat ze ons niet kunnen vinden.'
`Alsjeblieft niet bidden,' zei een stem achter Suzanna. 'We willen niet dat Engelen ons kunnen horen.'
Cal strekte zijn hals om de nieuwkomer te kunnen zien. De lijnen van het gezicht waren dieper dan ze waren geweest, de baard wat grijzer maar het was nog altijd Lems gezicht, en Lems glimlach. `Dichter,' zei Lo en streek met zijn hand door Cals haar. 'We waren je bijna kwijtgeraakt.'
`Geen sprake van,' zei Cal met een trage glimlach. `Heb je het fruit nog?'
Lo klopte op het borstzakje van zijn jas, waarvan de moderne snit wel bij hem paste. 'Hier heb ik het,' zei hij, 'en over fruit gesproken . . . heb je honger?'
kan altijd eten,' zei Cal.
`Als je wilt, kunt je eten krijgen.'
`Alsjeblieft.'
Lem wilde weglopen, maar draaide zich nog om en zei plechtig: 'Calhoun, wil je me helpen planten als het moment daar is?'
`Je weet dat ik dat wil.'
Lem knikte. `Ik zie je zo meteen wel weer,' zei hij, en liep weg uit de lichtcirkel van het vuur.
`Zijn mijn kleren droog?' vroeg Cal. `Zo kan ik niet rondlopen.' `Ik zal eens kijken of ik lets voor je kan lenen,' zei Suzanna. Voordat ze ging staan, kuste ze hem op zijn lippen. Het was geen nonchalante kus; hij werd er warmer door dan door een tiental vuren. Terwijl ze wegliep, moest hij de deken stevig om zich heen slaan om zijn erectie te verbergen.
Toen hij alleen was, had hij tijd om na te denken. Hoewel hij vrijwel oog in oog met de dood had gestaan, was het nu al moeilijk zich de .pijn te herinneren waarin hij korte tijd geleden had verkeerd. Het was zelfs mogelijk te denken dat er buiten dit betoverde bos helemaal geen wereld bestond, en dat hij hier voor altijd kon blijven, met magie en al. Maar hoe verleidelijk die gedachte ook was, hij wist dat het gevaarlijk zou zijn om er zelfs maar even bij stil te blijven staan. Als er voor de Zieners na vannacht nog leven bestond, als Uriel en zijn hoeder hen op de een of andere manier niet zouden vinden — moest dat leven worden geleefd als deel van het Wonderland, dat hij in Glucks bureau vol wonderen had gevonden. Een wereld, ondeelbaar. Nadat hij een tijdje had liggen doezelen, keerde Suzanna terug met een stelletje kleren dat ze naast hem neerlegde.
`Ik ga een ronde maken langs de uitkijkposten,' zei ze. 'Tot straks.' Hij bedankte haar voor de kleren en begon zich aan te kleden. Dit was de tweede geleende huid binnen vierentwintig uur, en die zag er natuurlijk eigenaardiger uit dan de kleding die Gluck hem had gegeven. Hij genoot van de botsing van stijlen — een keurig colbertje en een afgedragen leren jack, gekke sokken en varkensleren schoenen. `Zo behoort een dichter zich te kleden,' verklaarde Lemuel men hij weer terugkwam. 'Als een blinde dief.'
'Ik heb wel ergere dingen naar mijn hoofd gekregen,' zei Cal. 'Ik meen me te herinneren dat je het over eten hebt gehad.' Inderdaad,' zei Lem, en nam hem mee bij het vuur vandaan. Toen zijn ogen waren gewend aan het halve Licht, zag Cal dat er overal Zieners waren; op de takken of zittend op de grond tussen de bomen, omgeven door hun aardse goederen. Ondanks de wonderen die deze mensen zo goed hadden gekend, leken ze deze nacht op doodgewone vluchtelingen, hun ogen donker en met een zeer behoedzame blik, hun monden gesloten. Het was waar dat sommigen hadden besloten het beste te maken van wat nog weleens hun laatste nacht zou kunnen zijn. Geliefden lagen in elkaars armen, fluisterend en kussend; iemand zong zacht een liedje waarop drie vrouwen aan het dansen waren, de stilte tussen hun passen diep, verloren gaand tussen de bomen. Maar de meeste vluchtelingen deden niets, bang dat hun angst zichtbaar zou zijn.
Cal rook de geur van koffie toen Lem hem meenam naar een open plek in het bos waar een ander, kleiner vuur brandde. Daar zaten zes Zieners te eten en hij kende geen van hen.
Dit is Calhoun Mooney,' kondigde Lem aan. 'Een dichter.'
Een van hen, die in een stoel zat terwijl een vrouw hem voorzichtig schoor, zei:
'Ik herinner me je uit de boomgaard. Jij bent de Koekoek.' `ja.'
`Ben je gekomen om samen met ons te sterven?' vroeg een meisje dat bij het vuur voor zichzelf koffie inschonk. Die opmerking, die in de meeste gezelschappen als indiscreet zou zijn bestempeld, zorgde hier voor gelach.
`Als dat moet,' zei Cal.
`We zullen in ieder geval niet doodgaan met een lege maag,' zei de geschoren man. Toen zijn kapster de laatste restjes zeepsop van zijn schedel afveegde, besefte Cal dat hij zijn haar had ken groeien om voor de mensen in het Koninkrijk een schedel te verbergen die was opgesierd met evenwijdige pigmentlijnen. Nu kon hij die weer rustig laten zien.
`We hebben alleen brood en koffie,' zei Lem.
Dat is best,' zei Cal.
hebt de Gesel gezien,' zei iemand anders.
`Ja,' antwoordde Cal.
`Hamel, moeten we daarover praten?' zei het meisje bij het vuur. De man negeerde haar. 'En hoe was die?' vroeg hij.
Cal haalde zijn schouders op. `Geweldig groot,' zei hij, hopend dat ze dit onderwerp verder zouden laten rusten. Maar Hamel was niet de enige die er meer over wilde weten. Ze wachtten allemaal op nadere details, ook het meisje dat bezwaar had aangetekend. `Hij had honderden ogen . . zei hij. 'Meer heb ik in feite niet gezien.'
`Misschien dat we hem blind zouden kunnen maken,' zei Hamel, en nam een trek van zijn sigaret.
`Hoe?' zei Lem.
`Met de Oude Wetenschap.'
`We hebben de kracht al niet om het scherm nog veel langer in stand te houden,' zei de vrouw die aan het scheren was geweest. Waar halen we de kracht vandaan om de Gesel het hoofd te bieden?'
`Ik begrijp niets van die Oude Wetenschap,' zei Cal, die een slokje nam van de koffie die Lem voor hem had gehaald.
`Die is toch allemaal verloren,' zei de geschoren man.
`Onze vijanden hebben haar wel bewaard,' bracht Hamel hem in herinnering. 'Die heks van een Immacolata en haar mannetje hadden haar nog.'
`En degenen die het ,Weefgetouw hebben gemaakt,' zei het meisje. `Zij zijn dood,' zei Lem.
`In ieder geval,' zei Cal, `zou je de Gesel niet blind kunnen maken.' Waarom niet?' vroeg Hamel.
're veel ogen.'
Hamel slenterde naar het vuur en gooide de peuk van zijn sigaret er middenin.
`Om ons beter te kunnen zien,' zei hij.
De vlam waarmee de peuk opbrandde was lichtblauw, en Cal vroeg zich of wat de man had gerookt. Hamel draaide het vuur zijn rug toe en verdween tussen de bomen, een stilte achterlatend.
Dichter, wil je me excuseren?' zei Lem. `Ik moet mijn dochters gaan zoeken.'
Natuurlijk.'
Cal ging zitten om de rest van zijn eten op te eten en keek, leunend tegen een boomstam, naar het komen en gaan van anderen. Het korte slaapje had alleen de allerergste vermoeidheid weggenomen, en door het eten werd hij weer slaperig. Hij zou in slaap zijn gevallen als de sterke koffie niet regelrecht naar zijn blaas was gegaan en hij niet had moeten plassen. Hij stond op en ging op zoek naar een afgezonderde struik, waarbij hij al snel de weg kwijtraakte.
Op een open plek tussen de bomen zag hij een stelletje dansen op muziek die werd voortgebracht door een kleine transistorradio, als geliefden die op een dansvloer zijn achtergebleven nadat een etablissement gesloten was. Ergens anders werd een kind geleerd hoe het moest tellen, het telraampje een reeks zwevende lichtjes die zijn moeder al pratend tot leven had gewekt. Hij vond een verlaten plekje en net toen hij moeizaam de knoopjes van de gulp van zijn geleende broek dichtmaakte, pakte iemand zijn arm vast. Hij draaide zich om en zag Apolline Dubois staan. Ze was zoals altijd in het zwart gekleed, maar had wel lippenstift en mascara opgedaan, hetgeen haar niet flatteerde. Als zij niet de bijna lege wodkafles in haar handen had gehad, zou haar adem hem wel duidelijk hebben gemaakt dat ze al heel wat alcohol achter haar kiezen had.
`Ik zou je best wat willen aanbieden,' zei ze, 'mar dit is alles wat ik nog heb.'
`Maak je geen zorgen,' zei hij tegen haar.
`Ik?' zei ze. `Ik maak me nooit zorgen. Het zal allemaal toch slecht aflopen, of ik me nu zorgen maak of niet.'
Ze ging wat dichter bij hem staan en bekeek zijn gezicht heel aandachtig.
`Je ziet er ziek uit,' zei ze. `Wanner heb je je voor het laatst geschoren?'
Toen hij zijn mond opendeed om haar te antwoorden, gebeurde er iets met de lucht om hen heen. Die trilde, toen kwam er duisternis. Ze liet hem meteen los en liet tegelijkertijd de wodkafles vallen. Die kwam op zijn voet terecht, maar hij slaagde erin een vloek binnen te houden en was daar dankbaar voor. leder geluid, muziek en gereken, was opgehouden. Ook vanuit de takken en de struiken kwam geen enkel geluid meer. Het bos was plotseling volkomen stil, als een doodsbed, en de schaduwen tussen de bomen werden dikker. Hij stak een arm uit en pakte een van de boomstammen vast, bang straks helemaal niet meer te weten waar hij was. Toen hij omkeek, liep Apolline achteruit bij hem vandaan, en was alleen haar gepoederde gezicht nog te zien. Toen draaide ze zich om en zag hij ook dat niet meer.
Hij was niet helemaal alleen. Rechts van zich zag hij iemand uit de beschutting van de bomen vandaan stappen en snel aarde trappen over het kleine vuurtje waarbij de moeder haar kind rekenles had gegeven. Zij zaten er nog. De moeder had haar hand tegen de mond van het kind gedrukt, en het kind keek haar met grote angstogen
Toen het laatste licht doofde, zag Cal de vrouw iets aan de man vragen, die als antwoord met zijn duim over zijn schouder wees. Toen werd alles zwart.
Even bleef Cal staan waar hij stond, en was zich er vaag van bewust dat er mensen langs hem liepen, vastberaden, alsof ze naar een van tevoren afgesproken plaats gingen. Hij liet de boom los waaraan hij zich als een drenkeling had vastgeklampt, en besloot de kant op te gaan die de man die het vuur doofde, had aangewezen. Met zijn handen uitgestrekt om de weg tussen de bomen te kunnen vinden, navigeerde hij verder. Iedere stap produceerde een of ander onwelkom geluid; zijn varkensleren schoenen kraakten, zijn handen die een boomstam aanraakten zorgden ervoor dat er stukjes bast als een kletterende regen neerdaalden. Maar hij zag nu een plaats van bestemming. De bomen stonden minder dicht op elkaar en hij zag ertussendoor een lichte sneeuwvlakte. Het licht daarvan maakte het verder lopen makkelijker en hij naderde de rand van het bos tot op tien meter. Nu wist hij waar hij was. Voor zich zag hij het veld waar Novello aan het spelen was geweest, grenzend aan de witte helling van de Raymentheuvel.
Toen hij er dichter opaf liep, legde iemand een hand op zijn borstkas om hem tot staan te brengen, en een knikje van een vaag zichtbaar gezicht gaf hem te kennen dat hij op zijn schreden moest terugkeren. Maar iemand die in de struiken bij de rand van het bos gehurkt zat, draaide zich om, keek naar hem, en gaf een teken dat hij mocht doorlopen. Pas toen hij vlak bij haar kwam, zag hij dat het Suzanna was. Ze was moeilijk te zien, hoewel ze bij de rand van de bebossing zat en het licht van de sneeuw behoorlijk fel was. Er hing een betovering om haar heen, als een sluier, die sterker werd als ze uitademde en afnam als ze inademde. Ze keek weer naar het veld en de heuvel erachter. Het sneeuwde nog altijd onophoudelijk en zijn sporen leken erdoor te zijn uitgewist, al had iemand daar misschien wel een handje bij geholpen.
`Hij is hier,' fluisterde ze, zonder zijn kant op te kijken.
Hij bekeek het Iandschap dat voor hem lag. Niets anders te zien dan de heuvel en de sneeuw.
'Ik zie niet . . . ' begon hij.
Maar door hem even aan te raken, bracht ze hem tot zwijgen en knikte in de richting van de jonge bomen aan de rand van het bos. `Zij ziet hem,' fluisterde ze.
Hij bestudeerde de jonge bomen en besefte dat een daarvan van vlees en bloed was. Een Jong meisje stond aan de rand van het bos, haar armen uitgestrekt, haar handen de jonge bomen links en rechts van zich omklemmend.
Iemand kwam uit het halfduister te voorschijn en ging naast Suzanna zitten.
`Hoe dichtbij?' zei hij.
Cal herkende de stem, hoewel de man erg veranderd was. `Nimrod?'
De gouden ogen keken even naar Cal, maar leken niets te registreren. Ze draaiden weg en keken toen weer naar Cal, ditmaal met een blik van herkenning.
Nimrod strekte zijn arm voor Suzanna langs en pakte Cals hand stevig vast. Toen het contact werd verbroken, slaakte het meisje aan de rand van het bos een iel kreetje, en Nimrods vraag werd beantwoord. Shadwell en Hobart verschenen boven op de heuvel. Hoewel de lucht achter hen donker was, staken zij er nog donkerder tegen af, hun silhouetten zonder meer herkenbaar.
`Ze hebben ons gevonden,' fluisterde Nimrod.
`Nog niet,' zei Suzanna.
Heel langzaam stond ze op en op dat moment ging er een tweede trilling door de bomen heen, alsof ze daarmee een signaal had gegeven. De lucht leek nog donkerder te worden.
`Ze zijn het scherm aan het versterken,' fluisterde Nimrod.
Cal wenste dat hij een zinnige rol in dit alles kon spelen, maar het enige dat hij kon doen, was kijken naar de heuvel en hopen dat de vijand ergens anders zou gaan zoeken. Hij kende Shadwell echter al te lang om dat waarschijnlijk te achten, en het verbaasde hem niet toen de Verkoper de helling begon af te lopen naar het veld. De vijand was koppig. Hij was gekomen om het geschenk van de Dood te brengen waarover hij in Chariot Street had gesproken, en hij zou pas tevreden zijn als dat was gebeurd.
Hobart, of de kracht in hem, stond nog aarzelend boven op de heuvel, waar hij het terrein beter kon overzien. Zelfs op deze afstand gloeide zijn gezicht, en toen doofde het licht weer als asresten in een harde wind.
Cal keek om. De Zieners waren nauwelijks zichtbaar, ze stonden op regelmatige afstand tussen de bomen, hun aandacht gericht op de betovering die tussen hen en een massale slachtpartij in stond.
Hij keek weer naar Shadwell, die de voet van de heuvel had bereikt en nu het landschap bekeek dat voor hem lag. Pas nu Cal de man duidelijk kon zien, dacht hij weer aan het jasje dat Shadwell had verloren of weggegooid, en dat hij tijdens de tocht hierheen uit zijn verdoofde vingers had laten vallen. Het lag daar ergens op het veld achter de Raymentheuvel. Toen Shadwell naar het bos begon te lopen, stond Cal op en fluisterde: . het jasje . . . '
Suzanna zat dicht bij hem, maar haar antwoord was nauwelijks hoorbaar.
'Hoezo?'
Shadwell was weer blijven staan en bekeek de sneeuw aandachtig. Was er nog iets zichtbaar van de sporen van Novello en Cal?
Weet je waar het jasje is?' vroeg Suzanna.
'Ja,'zei hij. 'Aan de andere kant van de heuvel.'
De Verkoper keek weer op. Zelfs vanuit de verte was te zien dat hij verbaasd, zelfs achterdochtig keek. De illusie werkte kennelijk nog altijd, maar voor hoelang? Op de heuvel boven hen sprak Uriel, en zijn woorden werden meegenomen door de wind.
`Ik ruik hen,' zei hij.
Shadwell knikte en haalde een pakje sigaretten uit zijn zak, om er een op te steken achter de revers van zijn jas. Toen keek hij weer voor zich uit. Kneep hij zijn ogen tot spleetjes samen door de koude, of zag hij ergens in de sneeuw een geest?
`We worden zwakker,' zei Suzanna, `tenzij we hulp krijgen.' `Van het jasje?' vroeg Cal.
`Dat heeft eens kracht gehad,' antwoordde ze. `Misschien is dat nog zo. Kun je het vinden?'
`Dat weet ik niet.'
`Dat is niet het antwoord dat we nodig hebben.'
ja, ik kan het vinden.'
Ze keek om naar de heuvel. Shadwell had besloten zich weer bij Uriel te voegen en liep naar boven. De Engel liet Hobarts lichaam in de sneeuw zitten en staarde naar de wolken.
`Ik ga met je mee,' zei Nimrod.
`Ze zullen ons daarvandaan kunnen zien.'
`We maken een omweg. Achterlangs.' Hij keek naar Suzanna. 'In orde?'
antwoordde ze. 'Ca, nu daar nog tijd voor is.'
Hij liep snel weg, met Cal op zijn hielen, zigzaggend tussen de bomen en de Zieners doorlopend. De inspanning om het schild in stand te houden, begon zijn tol te eisen. Sommigen van degenen die konden toveren, waren al bewusteloos op de grond gevallen; anderen waren duidelijk het breekpunt nabij.
Nimrods richtingsgevoel was onberispelijk; ze kwamen uit bij het andere uiteinde van het bos en lieten zich meteen plat op hun buik in de sneeuw vallen. De diepte van de sneeuw werkte in hun voordeel; ze konden er vrijwel een tunnel doorheen graven. Maar die sneeuw kon hen niet gedurende de hele weg beschermen; ze moesten stukken open terrein oversteken als ze geen omweg wilden maken die hen pas tegen het ochtendgloren bij hun plaats van bestemming zou brengen. De wind blies wolken stuifsneeuw op, maar of en toe zagen ze de heuvel, en degenen die er bovenop stonden zouden hen op zo'n moment duidelijk kunnen zien als ze toevallig naar beneden keken. Maar ze bewogen zich op het ritme van de wind, gingen liggen als die ging liggen en renden verder als een nieuwe windvlaag dekking bood. Op die manier konden ze de zijkant van de heuvel tot op dertig meter naderen, en ze hadden de indruk dat ze het gevaarlijkste deel van hun tocht achter de rug hadden toen de wind opeens ging liggen en Cal de stem van Shadwell triomfantelijk hoorde zeggen: 'Ik zie :pad' Hij liep de heuvel een paar meter of en ging toen terug om Uriel te waarschuwen, die nog altijd naar de lucht staarde.
'Rennen schreeuwde Cal naar Nimrod, en zonder nog pogingen te ondernemen zich verborgen te houden, ploegden beiden door de sneeuw, Cal nu voorop. Toen hij even naar boven keek, zag hij dat Shadwell Hobart had gewekt en dat die laatste was opgestaan. De man was spiernaakt en de koude leek hem niet te deren. Zijn lichaam was zwartgeblakerd door vuur en rook. Cal wist dat datzelfde vuur nu ieder moment Nimrod en hem zou kunnen vinden.
Hij rende weer, de vlam ieder moment verwachtend. Drie stappen, nog altijd kwam het vuur niet. Vier, vijf, zes, zeven. Nog steeds geen wrekende vlam.
Verbaasd keek hij nogmaals naar de heuvel. Shadwell stond de Engel nog steeds te smeken het allerergste te doen. Maar in het raam tussen de ene en de volgende sneeuwvlaag zag Cal dat Uriel iets anders te doen had, waardoor hij werd afgeleid van zijn rol als beul.
Cal begon weer te rennen, wetend dat Nimrod en hij een kostbare levenskans hadden gekregen, maar hij was niet in staat om niet te treuren over het zien van Suzanna, die de heuvel opliep, naar de Engel.

Weefwereld
Section0001.xhtml
Section0122.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml