STOF EN AS
De heiligen op de voorkant van de kerk die gewijd was aan
St.-Philomena en St.-Callixtus hadden hun gezicht allang aan de
regen verloren. Ze hadden geen ogen om de bezoekers te zien die op
de vroege avond van de 21ste december naar de deur kwamen; en ze
hadden geen oren om de discussie op de trap te horen. Zelfs als ze
hadden kunnen horen en zien — zelfs als ze van hun voetstukken
waren afgestapt en Engeland waren gaan waarschuwen dat er een Engel
rondwaarde — zou er aan hun alarm geen aandacht zijn besteed.
Engeland had die avond, of welke avond dan ook, geen behoefte aan
heiligen; het had al martelaren genoeg.
Hobart stond op de drempel en het Licht van de Gesel was
zichtbaar door de huid van zijn keel, schoot weg uit zijn
mondhoeken. Hij had Shadwells arm vast en liet hem niet de sneeuw
uit stappen.
Dit is een kerk,' zei hij, niet met de stem van Uriel, maar
met zijn eigen stem. Soms leek de Engel hem 's avonds even vrijaf
te geven, om de teugels meteen weer strakker aan te trekken als
zijn gastheer lastig werd.
la, het is een kerk,' zei Shadwell. 'En we zijn hierheen
gekomen om hem te verwoesten.'
Hobart schudde zijn hoofd.
`Nee,' zei hij. `Dat zal ik niet doen.'
Shadwell was te moe om te gaan ruziën. Dit was niet het eerste
bezoekje dat ze die dag hadden afgelegd. Sinds hij Chariot Street
had verlaten, had de Engel hem naar verschillende plaatsen in het
land meegenomen waarvan hij wist dat Zieners zich daar destijds,
tijdens de vorige ramp, hadden verstopt. Dat was allemaal voor
niets geweest; de plaatsen, die soms niet eens meer herkenbaar
waren, misten iedere magie en er was geen spoor van Zieners te
bekennen. Het weer was met het uur slechter geworden. Sneeuw
bedekte nu het hele land, en Shadwell was het reizen en de koude
moe. Hij was zich ook zorgen gaan maken toen ieder bezoekje op een
teleurstelling bleek uit te lopen; bang dat Uriel ongeduldig zou
worden en hij het wezen niet meer in zijn macht zou kunnen
houden. Daarom had hij de Engel mee hierheen genomen. Hier had
Immacolata de Riek geschapen; een plaats die gedeeltelijk een
heiligdom en gedeeltelijk een moederschoot was. Hier zou Uriel zijn
honger naar vernietiging kunnen stillen, in ieder geval voor
vanavond.
`We hebben binnen werk te doen,' zei hij tegen de gastheer van
Uriel. Werk namens de Gesel.'
Maar Hobart weigerde nog altijd naar binnen te gaan.
`We kunnen Gods huis niet vernietigen,' zei hij.
Het was heel ironisch dat Shadwell, die katholiek was opgevoed
en Uriel, Gods vuur, bereid waren deze armzalige tempel te
vernietigen, terwijl Hobart, wiens enige godsdienst de Wet was
geweest, dat weigerde. Dit was de man die niet de Bijbel dicht
tegen zijn hart gedrukt hield, maar een sprookjesboek. Vanwaar dan
deze plotselinge kieskeurigheid? Voelde hij dat de dood nabij was
en dat het tijd werd spijt te krijgen over zijn goddeloosheid? Zo
ja, dan werd Shadwell daar niet door geroerd.
`Hobart, je bent de Draak,' zei hij. Je kunt doen wat je
wilt.' De man schudde het hoofd, en het licht bij zijn keel werd
feller.
Je wilde vuur hebben en dat heb je nu gekregen,' ging Shadwell
verder.
`Ik wil het niet hebben,' zei Hobart, die bijna leek te
stikken. Neem . het. . . weg.'
Het laatste woord kwam moeizaam tussen zijn klapperende tanden
uit. Uit zijn buik steeg rook omhoog. En toen kwam Uriels stem.
`Geen geruzie meer,' zei hij streng.
Hoewel hij de teugels weer strakker leek te hebben aangehaald,
probeerde Hobart zichzelf verwoed in de hand te houden. Het
conflict zorgde ervoor dat hij hevig trilde, en Shadwell was er
zeker van dat dat onwelkome aandacht zou trekken als ze niet snel
van de openbare weg afgingen.
`Er zijn Zieners binnen,' zei hij. vijanden.'
Uriel noch Hobart hoorden hem. De Engel verloor zijn greep op
zijn gastheer, of Hobart had een nieuwe manier ontdekt om zich te
verzetten, want Uriel moest hard vechten om hem weer volledig in
zijn macht te krijgen. Een van hen beiden begon met een vuist tegen
de muur te slaan, misschien om zijn tegenstander of te Leiden, en
het vlees dat klem kwam te zitten tussen man en Engel, ging
bloeden. Shadwell probeerde te voorkomen dat hij onder het bloed
werd gespetterd, maar de inspecteur hield hem steviger dan ooit
vast. Het hoofd draaide zich naar Shadwell. Uit de rokerige holte
tussen de randen kwam Hobarts stem, nauwelijks verstaanbaar.
`Haal ... het. . . uit . .. me. .. weg,' smeekte
hij.
Ik kan niets doen,' zei Shadwell, die met zijn vrije hand een
bloedspettertje van zijn bovenlip afveegde. 'War is het nu te laat
voor.'
Dat weet bij,' luidde het antwoord, ditmaal gegeven met de
stem van Uriel. `Hij is voor altijd de Draak.'
Hobart was gaan snikken, en zijn snot en tranen brandden weg
toen ze de oven van zijn mond bereikten.
`Wees niet bang,' zei Uriel, en gaf een parodie ten beste van
de meest zijige stem van Shadwell. je me, Hobart?'
Het hoofd knikte, knikkebollend, alsof de nekspieren al voor
de helft waren doorgesneden.
`Zullen we naar binnen gaan?' zei Shadwell.
Weer dat onregelmatige knikken. Het lichaam trilde nu niet
meer, het gezicht stond vlak. Als definitief bewijs van de triomf
van de Engel liet Hobart Shadwell los, draaide zich om en liep voor
de Verkoper uit de kerk in.
Die was verlaten, de kaarsen waren gedoofd, de geur van
wierook verschaald.
`Hier zijn betoveringen,' zei Uriel.
`Inderdaad,' zei Shadwell, en liep achter het wezen aan naar
het koorhek. Hij had verwacht dat de Engel wel op de een of andere
manier zou reageren op het kruisbeeld boven het altaar, maar Uriel
liep erlangs zonder er ook maar even naar te kijken, en ging verder
naar de deur van de sacristie. Hij legde Hobarts gebroken hand op
het hout en de planken verschroeiden, waarna de deur openvloog. Bij
de volgende deur werd dezelfde procedure herhaald. Uriel-in-Hobart
ging voorop de trap naar de crypte af.
Ze waren daar niet alleen. Aan het einde van de gang waar
Immacolata Shadwell had ontmoet, brandde een Licht; in het
Heiligdom, waarschijnlijk. Uriel liep zonder verder iets te zeggen
de gang door, terwijl linten van zijn verborgen zelf uit Hobarts
torso kwamen en de lijkkisten in de muren aanraakten, genietend van
hun zwijgen, hun onbeweeglijkheid. Toen hij halverwege tussen de
trap en het Heiligdom was, kwam er een priester uit een dwarsgang
te voorschijn en blokkeerde zijn pad. Zijn gezicht was bleek, alsof
het was gepoederd, en midden op zijn voorhoofd zat een veeg blauw
stof.
Wie bent u?' wilde hij weten.
`Ga opzij,' zei Shadwell.
`U mag hier niet komen!' zei de man. `Maak dat u wegkomt!'
Uriel was een meter of twee bij de priester vandaan blijven staan,
en pakte nu met zijn ene hand een van de nissen vast en met zijn
andere Hobarts haar, waarna hij het gezicht van de man naar de
muur trok, alsof hij zijn eigen schedel wilde opensplijten.
Shadwell besefte dat dit niet door de Engel, maar door Hobart werd
gedaan. Hij maakte gebruik van de afleiding die de komst van de
priester bood en probeerde zichzelf opnieuw in de hand te krijgen.
Het lichaam waarom werd gevochten, werd meteen epileptisch en een
verstikte kreet ontsnapte aan de keel, een kreet die bedoeld kon
zijn als een waarschuwing voor de priester. Als dat zo was, werd
die niet begrepen. De man bleef staan terwijl Uriel Hobarts hoofd
zijn kant op draaide en de wervels hoorbaar kraakten. Even stonden
priester en Engel oog in oog. Toen kwam Uriels vlam uit Hobarts
mond.
Het effect was in die smalle gang indrukwekkender dan alles
wat Shadwell in Rue Street had gezien. De schokgolf wierp hem naar
achteren, maar hij was te zeer een voyeur om zich dit schouwspel te
laten ontgaan. Dus hees hij zich overeind om te zien hoe Uriel met
dit slachtoffer zijn dodelijke stellingen bewees. Het lichaam van
de priester werd tegen het plafond gedrukt en daar vastgehouden tot
de vlammen het hadden verteerd.
Binnen een paar seconden was het voorbij, en Shadwell keek met
samengeknepen ogen door de rook. Hij zag Uriel naar het Heiligdom
lopen, terwijl Hobart snikte van afschuw om wat er was gebeurd.
Shadwell ging achter hen aan, terwijl er af en toe gloeiende
asresten om hem heen vielen. Het vuur had niet alleen de priester
gepakt, maar vrat ook aan de stenen muren van de gang, verbrandde
de lijkkisten in de nissen. Het lood waarmee de kisten waren
bekleed, drupte omlaag, de lijken werden verbrand.
Shadwell ging langzamer lopen toen hij de deur van het
Heiligdom naderde. Dit was het domein van Immacolata geweest. Hier
was ze almachtig, werd ze aanbeden door ontmande mannen wier
toewijding aan Christus en diens Moeder niets anders dan toneelspel
was geweest; mannen die geloofden dat zij een godin was. Zelf had
hij dat nooit geloofd. Dus waarom was hij dan opeens zo bang; bang
om iets te ontheiligen?
Hij liep het Heiligdom in en daar kreeg hij het antwoord op
zijn vraag. Toen hij naar de beenderen op de muren keek, wist hij
dat het wezen waarnaar hij had verlangd en dat hij uiteindelijk had
verraden, hier nog altijd woonde. De dood had haar niet in zijn
macht. Ze was in de muren, of in de lucht, ergens dicht in de
buurt.
`Godin . . ' hoorde Shadwell zichzelf zeggen.
Er was geen tijd om Uriel te waarschuwen. Een tweede priester,
jonger dan zijn overleden broeder, verscheen uit de schaduw en
rende met een mes in zijn hand op de Engel af. Hobart hield op
met schreeuwen, en probeerde een tweede afslachting te
voorkomen met zijn muitende handen, door die tegen zijn gezicht aan
te drukken om het komende vuur tegen te houden. Daardoor kreeg de
aanvaller een kans, en het mes boorde zich in Hobarts zijde. Maar
toen de priester het mes terugtrok om voor de tweede maal toe te
slaan, kwam Uriels zegening toch tussen Hobarts vingers door, huid
en botten van diens handen verschroeiend. Het vuur dook regelrecht
op de priester of en wierp hem dwars door het Heiligdom been. Een
hartslag later was de man eveneens tot as vergaan, net als zijn
broeder.
Uriel had Hobart ook ernstige schade toegebracht, maar hij had
minder tijd nodig om de wond met een blik dicht te branden, dan het
mes nodig had om hem die wond toe te brengen. Toen dat was gebeurd,
keek hij naar Shadwell. Een ademloos moment Lang dacht Shadwell dat
hij van plan was hem ter plekke te verbranden. Maar dat gebeurde
niet.
'Met bang zijn,' zei de Engel.
Die opmerking klonk hol, nu hij zijn gastheer zo verminkt had.
Hobarts handen, die Shadwell eens een terecht vuur had zien spuwen,
waren veranderd in verschroeide klauwen door die poging het vuur te
beletten zijn werk te doen. Hobart snikte weer, terwijl hij of de
Engel de stompjes ophief om die te kunnen bekijken. Had Uriel hem
een gevoel van pijn gelaten, of snikte hij omdat zijn lichaam het
instrument was waarmee deze wandaden werden begaan?
De armen vielen langs het lichaam, en Uriel richtte zijn
aandacht op de muren.
Die beenderen staan me wel aan,' zei hij, en liep naar het
meest ingewikkelde patroon. Dunne, fel Licht uitstralende draden
kwamen uit de geleende torso en het gezicht te voorschijn om de
schedels en ribbenkasten te betasten.
Even was er sprake van een hiaat, terwijl het vuur in de
nissen op de gang raasde en de as van de tweede priester nog in de
lucht hing. Op dat moment hoorde Shadwell de stem van Immacolata.
Het was een heel intiem gefluister, een gefluister van
gelieven.
Wat heb je gedaan?' zei ze.
Hij keek even naar Uriel, die nog geheel in beslag werd
genomen door de macabere symmetric op de muur. Hij leek de
Incantatrix niet te hebben gehoord. Weer de vraag.
Wat heb je gedaan?' zei ze. Hij kent geen genade.'
Hij hoefde zijn antwoord niet te verwoorden. Ze kon zijn
gedachten lezen.
Jij dan wel?' vroeg hij.
`Ik kende mezelf niet,' antwoordde Immacolata. 'En ik denk dat
voor deze Gesel hetzelfde geldt.'
`Hij heet Uriel,' bracht Shadwell haar in herinnering. 'Hij is
een Engel.'
Vat hij ook is, je hebt geen macht over hem.'
'Ik heb hem bevrijd,' zei Shadwell. 'Hij gehoorzaamt me.'
Waarom lieg je?' zei Immacolata. 'Ik weet dat je bang bent.'
Het gesprek werd onderbroken door een oorverdovend,
vernietigend geraas. Shadwell keek op en zag hoe Uriel alle
beenderen van hun plaatsen veegde, als bordjes van een voile tafel.
Ze vielen op de grond, stofwolken waaiden op. Het waren de
restanten van vijftig mensen.
Uriel lachte — een trucje dat hij van Shadwell had geleerd —
en de onechtheid ervan maakte dat geluid afstotend. Hij draaide
zich om naar de tweede muur, om daar hetzelfde te doen; toen naar
de derde. `Zeg tegen hem dat hij daarmee moet ophouden . .
fluisterde de geest van Immacolata, terwij1 grote en kleine
beenderen zich bij de rest op de grond voegden. 'Als je niet bang
bent, moet je hem zeggen dat hij hiermee moet ophouden.'
Maar Shadwell keek domweg toe hoe de Engel de vierde muur in
een klap schoonveegde en toen zijn aandacht op het plafond richtte.
`Zo meteen ben jij aan de beurt,' zei Immacolata.
Shadwell drukte zich plat tegen de nu kale bakstenen muur aan.
`Nee mompelde hij.
De beenderen waren nu allemaal van de muren en het plafond
gehaald. Langzaam ging het stof liggen. Uriel draaide zich om naar
Shadwell.
`Waarom sta je achter mijn rug te fluisteren?' vroeg hij
zacht. Shadwell keek naar de deur. Hoever zou hij komen als hij het
nu op een lopen zette? Waarschijnlijk niet meer dan een of twee
meter. Ontsnappen was onmogelijk. De Engel wist het, hoorde
hem.
`Waar is ze?' vroeg Uriel. In de vernielde kamer werd het
doodstil. `Zeg haar dat ze zich moet laten zien.'
`Ze heeft me gebruikt,' begon Shadwell. `Ze zal je leugens
vertellen. Je zeggen dat ik dol op betoveringen ben geweest. Dat is
niet zo. Je moet me geloven. Dat is niet zo.'
Hij voelde hoe de ontelbare ogen van de Engel naar hem keken,
en hun starende blik bracht hem tot zwijgen.
kunt niets voor mij verborgen houden,' verklaarde de Engel.
`Ik weet naar welke onbeduidende dingen je allemaal hebt verlangd
en je hoeft niet bang voor mij te zijn.'
`Nee?'
`Nee. Ik geniet van het stof dat je bent, Shadwell. 1k geniet
van je futiliteit, je betekenisloze verlangens. Maar die ander die
hier is — de vrouw wier betoveringen ik kan ruiken — die wil ik
doden. Zeg haar dat ze zich moet laten zien.'
`Ze is al dood.'
Waarom verbergt ze zich dan?'
'Dat doe ik niet,' zei Immacolata, en de beenderen op de grond
kolkten als een zee toen de geest eruit te voorschijn kwam. Niet
alleen uit die beenderen, maar deel uitmakend ervan, Uriels
vernietigingsdrang tartend, toen haar wil uit de delen een nieuwe
anatomie schiep. Het resultaat was veel meer dan de som der delen.
Shadwell zag niet een van de, maar alle zusters, of een projectie
van hun collectieve geest. Waarom zou ik me voor jou verbergen?'
zei het monument en terwijl ze sprak, draaide ieder botdeeltje van
het lichaam rond.
'Ben je nu gelukkig?' vroeg ze.
`Wat is gelukkig?' wilde Uriel weten.
'Doe maar niet net alsof je zo naïef bent,' zei de geest. weet
dat je niet bij deze wereld hoort.'
'Ik ben hier al eens eerder geweest.'
'En je bent-weer weggegaan. Doe dat nu ook maar weer.'
Als ik klaar ben,' antwoordde Uriel. 'Als degenen die kunnen
betoveren, zijn uitgeroeid. Dat is mijn plicht.'
`Plicht?' herhaalde Immacolata, en haar beenderen lachten.
`Waarom vind je me zo amusant?' vroeg Uriel.
'Omdat je je zo'n rad voor ogen hebt laten draaien. Je denkt
dat je alleen bent . '
'Ik ben alleen.'
`Nee. Je bent jezelf vergeten en dus ben jij vergeten.'
'Ik ben Uriel. Ik bewaak de poort.'
Je bent niet alleen. Niemand — niets — is alleen. Je bent een
deel van iets groters.'
'Ik ben Uriel. Ik bewaak de poort.'
`Er valt niets meer te bewaken,' zei Immacolata. `Behalve je
plicht.' 'Ik ben Uriel. Ik . '
'Ik daag je uit eens goed naar jezelf te kijken. Gooi de man
in wiens huid je bent gekropen weg en kijk naar jezelf.'
Uriel schreeuwde zijn antwoord.
DAT ZAL IK NIET DOEN!'
Met deze woorden richtte hij zijn woede op het lichaam van
beenderen. Het beeld barstte kapot toen het door het vuur bereikt
werd, en brandende deeltjes vlogen tegen de muur. Shadwell bedekte
zijn ogen met zijn handen toen Uriels vlam door de ruimte schoot om
het beeld van de Incantatrix volledig te verwoesten. Lange tijd
bleef de Engel iedere hoek afzoeken, tot alle onwelkome
deeltjes tot as waren gereduceerd.
Pas toen kwam de rust waarvan Shadwell zo walgde. De Engel
deponeerde Hobarts lichaam op een stapel beenderen en pakte een
schedel met de door vuur zwartgeblakerde handen.
`Zou het niet beter zijn . zei de Engel nadrukkelijk, . . als
we de hele wereld van levende dingen ontdoen?'
Die suggestie werd zo delicaat gedaan, zo op de toon van
Shadwells Redelijke Man, dat het even duurde voordat hij begreep
wat er werd bedoeld.
`Nu, zou dat niet veel beter zijn?'
De Engel keek naar Shadwell. Hoewel zijn gelaatstrekken in
wezen nog die van Hobart waren, leek Uriel zijn gastheer nu
volledig in bezit te hebben genomen.
'Ik heb je een vraag gesteld,' zei hij. `Zou dat niet veel
beter zijn?' Shadwell mompelde een bevestiging.
Dan zouden we een geweldig vuur kunnen zien, nietwaar?' zei
Uriel, en kwam overeind uit zijn stoel van beenderen. Hij liep naar
de deur en staarde de gang af, waar de kisten nog altijd
brandden.
`0. zei hij met een stem vol intens verlangen. `Zo'n geweldig
vuur!'
Toen leek hij de verwezenlijking van zijn doel geen seconde
meer te willen uitstellen, en hij liep terug naar de trap en het
slapende Koninkrijk daarachter.