CONTACT
Toen Immacolata het gloeiend hete trottoir overstak tussen de
trap van het hotel en het schaduwrijke interieur van Shadwells
Mercedes, slaakte ze plotseling een kreet. Haar hand ging naar haar
hoofd, de zonnebril die ze in het openbaar in het Koninkrijk altijd
op had, gleed van haar neus.
Shadwell kwam snel de auto uit en deed het portier open, maar
zijn passagiere schudde haar hoofd.
're fel,' mompelde ze en strompelde terug door de draaideur,
naar de hal van het hotel. Die was verlaten. Shadwell kwam snel
achter haar aan en zag Immacolata zo ver mogelijk van de deur
vandaan staan. De zusters beschermden haar — hun aanwezigheid zwaar
in de muffe lucht — maar hij kon zich niet bedwingen de gelegenheid
aan te grijpen, onder het mom van legitieme bezorgdheid, de vrouw
aan te raken. Zo'n contact was voor haar een vloek en voor hem een
vreugde, een grote vreugde, omdat ze het normaal gesproken verbood.
Dus was hij verplicht handig gebruik te maken van iedere
gelegenheid waarbij zo'n contact als toevallig bestempeld zou
kunnen worden.
De geesten deden zijn huid bevriezen door hun afkeuring, maar
Immacolata was heel goed in staat haar onschendbaarheid te
beschermen. Ze draaide zich om, met woedende ogen over zijn
aanmatigend gedrag. Hij haalde meteen zijn hand van haar arm weg en
zijn vingers tintelden. Hij zou de minuten tellen tot hij die even
onbespied naar zijn lippen kon brengen.
`Het spijt me,' zei hij. `Ik maakte me zorgen over je.'
Een stem kwam tussenbeide. De receptionist was uit zijn kamer
te voorschijn gekomen, met een exemplaar van Sporting Life in zijn
hand.
`Kan ik u helpen?' bood hij aan.
Nee, nee . . . ' zei Shadwell.
Maar de receptionist keek niet naar hem, wel naar Immacolata.
`Last van de hitte, nietwaar?' zei hij.
`Misschien,' zei Shadwell. Immacolata was naar de voet van de
trap gelopen, weg uit het nieuwsgierige gezichtsveld van de
receptionist. `Dank voor uw belangstelling .
De receptionist trok een grimas en keerde terug naar zijn
leunstoel. Shadwell ging naar Immacolata. Ze had de schaduw
gevonden. Of de schaduwen hadden haar gevonden.
Wat is er gebeurd?' vroeg hij. kwam het alleen door de zon?'
Ze keek hem niet aan, maar verwaardigde zich wel te spreken.
'Ik heb de Fuga gevoeld . . zei ze, zo zacht dat hij zijn adem
moest inhouden om haar te kunnen horen, ...en toen lets
anders.'
Hij wachtte op nadere mededelingen, maar die kwamen niet. Toen
zei ze, net, op het moment dat hij de stilte wilde verbreken:
`Achter in mijn keel . . Ze slikte alsof ze een bittere
herinnering moest wegslikken. . . . de Gesel.'
De Gesel? Had hij haar goed verstaan?
Immacolata voelde zijn twijfel of deelde die, want ze zei:
`Hij was er, Shadwell.'
En toen ze sprak, kon zelfs haar buitengewone zelfbeheersing
niet helemaal voorkomen dat haar stem trilde.
Je moet je hebben vergist.'
Ze schudde even haar hoofd.
Die is dood,' zei hij.
Haar gezicht had uit steen gehouwen kunnen zijn. Aileen haar
lippen bewogen zich en hij verlangde daarnaar, ondanks de gedachten
die ze verwoordden.
`Zo'n macht gaat niet dood,' zei ze. Die kan nooit doodgaan.
Die slaapt. Die wacht.'
Waarop? Waarom?'
`Misschien op het moment dat de Fuga ontwaakt,' zei ze.
Haar ogen hadden hun glans verloren, waren zilverachtig
geworden. Druppels van het menstruüm vielen als stof in een
zonnestraal van haar oogleden of en verdampten vlak bij zijn
gezicht. Hij had haar nog nooit zo gezien, zo het uiten van haar
gevoelens nabij. Haar kwetsbaarheid maakte hem verschrikkelijk
geil. Zijn pik was zo hard dat die zeer deed. Maar ze leek daar
niets van te merken of verkoos het te negeren. De Magdalena, de
blinde zuster, reageerde niet zo onverschillig. Shadwell wist dat
zij belangstelling had voor wat een man kon lozen, wist voor welke
afschuwelijke doeleinden ze het kon gebruiken. Ook nu zag hij haar
gestalte in een nisje in de muur stollen, hongerig, van schedeldak
tot voetzool.
'Ik zag een wildernis,' zei Immacolata, Shadwells aandacht
wegtrekkend van de avances van de Magdalena. 'En een felle zon. Een
afschuwelijke zon. De meest lege plaats op aarde.'
`En daar is de Gesel nu?'
Ze knikte. Die slaapt. Ik denk . . . dat hij zichzelf vergeten
is.' `Dan zal dat zo blijven, nietwaar?' zei Shadwell. Wie zou hem
verdomme wakker maken?'
Zijn woorden konden niet eens hemzelf overtuigen.
Luister,' zei hij, 'we zullen de Fuga vinden en hem verkopen
voordat de Gesel zich ook maar kan omdraaien. We zijn niet zo ver
gekomen om nu te moeten ophouden.'
Immacolata zei niets. Haar ogen waren nog altijd gefixeerd op
dat niemandsland dat ze enige minuten geleden had gezien of
geproefd, of beide.
Shadwell begreep slechts heel vaag welke krachten er hier aan
het werk waren. Hij was uiteindelijk alleen maar een Koekoek — een
menselijk wezen — en dat beperkte zijn visie, waarvoor hij soms,
zoals nu, dankbaar was.
Een ding begreep hij wel; de Fuga nam legendes met zich mee.
Tijdens de jaren waarin ze ernaar op zoek waren geweest, had hij
zoveel verschillende verhalen gehoord, van wiegeliedjes tot
lijkzangen, dat hij het al lang geleden had opgegeven te proberen
feit van fictie te onderscheiden. Hij wist alleen dat iedereen
ernaar verlangde, eraan refereerde in gebeden, zonder te weten dat
hij werkelijkheid was. En wat voor een winst zou hij niet kunnen
maken als hij die droom in handen had; nog nooit had hij iets
dergelijks kunnen verkopen, nooit zou hij zoiets nog in handen
krijgen. Ze konden het zoeken nu niet opgeven. Niet uit angst voor
iets dat sliep, in de tijd verloren was. `Shadwell, hij weet het,'
zei Immacolata. `Zelfs in zijn slaap weet hij het.'
Als hij woorden had kunnen vinden om haar angst teniet te
doen, zou hij die niet hebben geuit. In plaats daarvan speelde hij
de pragmaticus.
`Hoe sneller we het tapijt vinden en ons daarvan ontdoen, des
te gelukkiger we allemaal zullen zijn,' zei hij.
De reactie leek haar terug te brengen uit de wildernis.
'Misschien over een tijdje,' zei ze en keek hem voor het eerst
sinds ze weer naar binnen waren gegaan, even aan. 'Misschien zullen
we dan gaan zoeken.'
Alle tekenen van het menstruüm waren opeens verdwenen. Het
moment van twijfel was voorbij. De oude zekerheid was er weer. Ze
zou tot het bittere einde achter de Fuga aan blijven zitten, wist
hij, zoals ze aldoor al van plan waren geweest. Geen gerucht —
zelfs niet dat over de Gesel — zou haar van haar wraakzucht kunnen
afleiden. `We kunnen het spoor kwijtraken als we ons niet
haasten.'
Dat betwijfel ik,' zei ze. 'We zullen wachten. Tot het minder
heet is geworden.'
Ah, dit zou dus zijn straf zijn voor die slecht overwogen
aanraking. Ze refereerde spottend aan zijn heetheid, niet aan die
buiten. Hij zou verplicht zijn geduldig en zwijgend af te wachten
wat zij wilde doen, zoals hij dat al zo vaak eerder had gedaan.
Niet alleen omdat zij de enige was die de Fuga kon traceren door
het ritme van zijn geweven leven, maar ook omdat het wachten in
haar gezelschap, het baden in de geur van haar adem, een kwelling
was die hij graag zou verdragen. Voor hem was het een ritueel van
misdaad en straf dat hem de rest van de dag een stijve pik zou
blijven geven.
Voor haar bleef de macht die zijn verlangen haar gaf een
afleidende curiositeit. Haarden werden uiteindelijk koud als er
geen kolen in werden gedaan. Ook sterren verdwenen na een
millennium. Maar de lust van de Koekoeken tartte alle regels, net
zoals zoveel andere kenmerken van dat soort. Hoe minder hij werd
gevoed, hoe feller hij werd.