IN EEN GROTE KLAP
1
Nimrods dappere woorden werden een beetje weerlegd door wat ze
in het kamp zag. Het was eerder een ziekenhuis dan een militaire
nederzetting. Meer dan driekwart van de ongeveer vijftig soldaten,
mannen en vrouwen, had wel een verwonding opgelopen. Sommigen
konden nog vechten, maar anderen waren duidelijk op sterven na dood
en werden in hun laatste stonden nog liefdevol verzorgd. In een
hoek van het kamp lagen twaalf toegedekte lijken, buiten het
gezichtsveld van de zieken. Als schril contrast werden in een
andere hoek enige buitgemaakte wapens gesorteerd: machinegeweren,
vlammenwerpers en granaten. Daaruit bleek duidelijk dat Shadwells
volgelingen bereid waren geweest hun thuisland te vernietigen als
dat zich tegen de `bevrijding' verzette. Tegen dergelijke
afschuwelijke wapens en het enthousiasme waarmee die werden
gehanteerd, konden betoveringen vrijwel niets uitrichten. Toen
Nimrod Suzanna bedenkelijk zag kijken, gaf hij er de voorkeur aan
slechts te praten over de overwinningen van die nacht.
`We hebben zelfs gevangenen,' schepte hij op, en nam Suzanna
mee naar een modderige kuil tussen grote stenen, waar een stuk of
twaalf gevangenen zaten wier polsen en enkels gebonden waren en die
bewaakt werden door een meisje met een machinegeweer. Sommigen
waren gewond, allen huilden verdrietig en mompelden, alsof
Shadwells leugens hen niet langer blind maakten, en ze eindelijk
beseften wat ze hadden gedaan. Ze hadden kennelijk zoveel
minachting voor zichzelf dat Suzanna medelijden met hen kreeg. Ze
wist maar al te goed hoe Shadwell mensen kon betoveren. Eens was ze
er zelf bijna voor bezweken. Dit waren zijn slachtoffers, niet zijn
bondgenoten. Aan hen was een leugen verkocht die ze niet hadden
kunnen weerstaan. Nu doorzagen ze hem en konden niets anders doen
dan denken aan het bloed dat ze hadden verspild, en wanhopen.
`Heeft iemand al met hen gepraat?' vroeg ze Nimrod. `Misschien
dat zij ons zouden kunnen vertellen wat Shadwells zwakke plekken
zijn.' `Dat heeft de bevelhebber verboden,' zei hij. 'Ze zijn
ziek.' `Onzin,' antwoordde Suzanna en klom over de stenen heen, de
kuil in. Sommigen keken haar aan en begonnen luid te snikken
toen zij niet al te afkeurend bleek te kijken.
`Ik ben niet hierheen gekomen om jullie te beschuldigen,' zei
ze. 'Ik wil met jullie praten.'
Naast haar zei een man wiens gezicht onder het geronnen bloed
zat: `Gaan ze ons doden?'
`Nee,' zei ze. `Niet als ik dat kan voorkomen.'
Vat is er gebeurd?' vroeg een ander met een dromerige stem.
`Komt de Profeet?' lemand probeerde hem tot zwijgen te brengen,
maar hij brabbelde verder. 'Hij moet snel komen, nietwaar? Hij moet
komen en ons naar Capra brengen.'
`Hij komt niet,' zei Suzanna.
weten we,' zei de eerste gevangene. 'Of in ieder geval weten
de meesten van ons dat.'
`En ik weet hoe hij jullie heeft bedrogen. Nu moeten jullie de
door jullie aangerichte schade goedmaken door mij te helpen.'
kunt hem niet omverwerpen,' zei de man. 'Hij heeft krachten.'
`Houd je mond,' zei iemand anders, die een rozenkrans heel stevig
vasthield. mag niets negatiefs over hem zeggen. Hij kan je horen.'
`Laat hem alles maar horen,' zei de ander. 'Hij mag me doden als
hij dat wil. Dat kan me niets schelen.' Hij draaide zich om naar
Suzanna. `Hij heeft duivels bij zich. Ik heb hen gezien. Hij geeft
de doden aan hen te eten.'
Nimrod, die achter Suzanna stond te luisteren, nam nu het
woord. `Duivels?' zei hij. 'Heb je die gezien?'
`Nee,' zei de man met het witte gezicht.
'Ik wel,' zei iemand anders.
`Beschrijf hen eens . . beval Nimrod.
De man had het beslist over de buitenbeentjes, dacht Suzanna,
die monsterlijke proporties moesten hebben aangenomen. Maar toen de
man begon te vertellen wat hij wist, werd ze afgeleid door het zien
van een gevangene die haar nog niet eerder was opgevallen en die in
het smerigste hoekje gehurkt zat, met het gezicht naar de stenen
gewend. Het was een vrouw, te oordelen naar de haren die tot haar
middel vielen, en ze was anders dan de anderen niet vastgebonden.
Suzanna liep naar haar toe. Toen ze dichterbij kwam, hoorde ze
gemompel en zag dat de vrouw haar lippen tegen de steen had
aangedrukt en tegen zichzelf sprak, alsof ze zo troost kon vinden.
Toen Suzanna's schaduw over de steen viel, draaide de vrouw zich om
en zweeg.
Het duurde slechts een seconde voordat Suzanna door het
opgedroogde bloed en de uitwerpselen op het gezicht heen kon kijken
en de vrouw herkende: het was Immacolata. Haar verminkte
gezicht zag er tragisch uit. Haar ogen waren opgezwollen van het
huilen; haar haren waren niet gevlochten en zaten onder de modder.
Haar borsten waren bloot en er was niets overgebleven van haar
vroegere gezag. Ze was een krankzinnige vrouw, die in haar eigen
stront gehurkt zat. Suzanna werd overspoeld door tegenstrijdige
gevoelens. Hier zat trillend de vrouw voor haar die Mimi in haar
eigen bed had vermoord, die deels de architecte was van de rampen
waarmee de Fuga thans werd geconfronteerd. De macht achter
Shadwells troon, de bron van ontelbaar verdriet en eindeloos
bedrog. De inspiratiebron van de Duivel. Toch kon ze Immacolata
niet zo haten als Shadwell of Hobart. Kwam dat omdat de Incantatrix
haar voor het eerst toegang had gegeven tot het menstruüm, zij het
dan onvrijwillig? Of waren ze inderdaad op de een of andere manier
zusters, zoals Immacolata altijd beweerde? Zou dit, onder een
andere hemel, haar lot zijn geweest — verloren en krankzinnig
zijn?
`Kijk niet... naar me,' zei de vrouw zacht. Er lag geen blik
van herkenning in haar bloeddoorlopen ogen.
Weet je wie je bent?' vroeg Suzanna haar.
De gezichtsuitdrukking van de vrouw veranderde niet. Na een
paar seconden kwam haar antwoord.
`Dat weet de steen,' zei ze.
`De Steen?'
`Die zal spoedig in zand veranderen. Dat heb ik tegen hem
gezegd, want het is waar. Hij zal in zand veranderen.'
Immacolata begon de steen met haar handpalmen te strelen.
Suzanna zag dat ze dat al enige tijd moest hebben gedaan. Op de
steen zaten bloedstrepen, waar ze de huid van haar handpalmen hard
had weggeschuurd alsof ze de lijnen eruit wilde wegwissen.
Waarom zal hij in zand veranderen?' vroeg Suzanna.
`Hij moet komen,' zei Immacolata. `Ik heb hem gezien. De
Gesel. Hij moet komen en dan zullen we allemaal in zand
veranderen.' Ze streelde woester met haar hand over de steen. 'En
dat heb ik aan de steen verteld.'
`Wit je het mij ook eens wat duidelijker maken?'
Immacolata keek om zich heen en richtte haar aandacht toen
weer op de steen. Even dacht Suzanna dat de vrouw haar vergeten
was, maar toen sprak ze weer verder, aarzelend.
`De Gesel moet komen,' zei ze. `Ook in zijn slaap weet hij
het.' Ze hield op met het verwonden van haar hand. `Soms wordt hij
bijna wakker,' zei ze. 'En als hij echt wakker wordt, zullen we
allemaal in zand veranderen.'
Ze legde haar wang tegen de bebloede rots en maakte een laag,
snikkend geluid.
Waar is je zuster?' vroeg Suzanna.
Het snikken werd minder.
`Is zij hier?'
'Ik heb . . . geen zusters,' zei Immacolata, zonder een
spoortje van twijfel in haar stem.
`En Shadwell? Herinner je je Shadwell nog?'
zusters zijn dood. Allemaal tot zand vergaan. Alles. Tot zand
vergaan.'
Het gesnik begon weer, triester dan ooit.
Waarom interesseer je je voor haar?' vroeg Nimrod, die enige
seconden over Suzanna's schouder had staan kijken. `Ze is
krankzinnig. We hebben haar te midden van de lijken gevonden. Ze
was de ogen aan het opeten.'
`Weet je dan niet wie dit is?' zei Suzanna. 'Nimrod, dit is
Immacolata.'
Hij keek verschrikkelijk geschrokken.
`Shadwells maîtresse. Ik zweer het je.'
`Je vergist je,' zei hij.
`Ze is gek geworden, maar ik zweer je dat zij Immacolata is.
Nog geen twee dagen geleden heb ik oog in oog met haar
gestaan.'
`En wat is er met haar gebeurd?'
Misschien dat Shadwell hier de hand in heeft gehad . .
De naam werd door de vrouw bij de steen zacht herhaald.
Vat er ook is gebeurd — hier zou ze niet moeten zijn, niet zo
. . 'Kom nu maar mee naar de bevelhebber. Aan haar kun je dit
allemaal vertellen.'
2
Het leek een dag van herenigingen te moeten zijn. Eerst
Nimrod, toen de Incantatrix en nu Yolande Dor, de vrouw die zich zo
fel tegen het opnieuw gaan weven had verzet, toen het Huis van
Capra nog overeind stond.
Ook zij was veranderd. Het grote zelfvertrouwen was verdwenen.
Haar gezicht zag er bleek en klam uit; haar stem klonk zacht, haar
manier van doen was ingetogen. Voor prietpraatjes was geen tijd.
`Als je me iets te vertellen hebt, moet je dat meteen doen.'
`Een van je gevangenen begon Suzanna.
`Ik heb geen tijd om naar smeekbeden te luisteren,' kwam het
antwoord. 'En al zeker niet uit jouw mond.'
Dit is geen smeekbede.'
`Toch zal ik er niet naar luisteren.'
Dat moet je en dat zul je ook doen,' reageerde Suzanna.
'Vergeet nu maar even hoe je over me denkt. .
`Ik denk helemaal niets over jou,' zei Yolande. 'De Raadsleden
hebben zichzelf de das omgedaan. Jij was er toevallig om de last
van hun schouders te nemen. Als jij dat niet had gedaan, zouden ze
daar wel iemand anders voor hebben gevonden.'
Die uitbarsting leek Yolande pijn te doen. Ze stak een hand
onder haar losgeknoopte jasje, kennelijk omdat ze daar ergens
gewond was. Toen ze haar vingers terugtrok, zaten die onder het
bloed. Suzanna hield vol, maar nu iets zachter.
`Een van je gevangenen is Immacolata,' zei ze.
Yolande keek naar Nimrod. 'Is dat waar?'
`Het is waar,' zei Suzanna. 'Ik ken haar beter dan wie van
jullie dan ook. Zij is het. Ze is . . . verloren, krankzinnig
misschien. Maar als we op de een of andere manier iets zinnigs uit
haar kunnen krijgen, kunnen we haar misschien gebruiken om Shadwell
te pakken.'
`Shadwell?'
`De Profeet. Hij en Immacolata zijn eens bondgenoten geweest.'
`Ik wil het niet met Corruptie op een akkoordje gooien,' antwoordde
Yolande. 'Als het moment daar is, zullen we haar ophangen.' laat me
dan in ieder geval met haar praten. Misschien dat ik door haar iets
aan de weet kan komen.'
`Waarom zouden we iets van wat ze zegt kunnen geloven als ze
krankzinnig is geworden? Nee, laat haar maar barsten.'
`Ik verzeker je dat we wat aan haar kunnen hebben.'
`Onzin,' zei Yolande, en het was duidelijk dat die vrouw zich
door niets zou laten overtuigen. 'Over een uur gaan we naar de
Mantel,' zei ze. 'En als je je bij ons wilt aansluiten, mag dat. Zo
niet, dan ga je maar weer je eigen weg.'
Toen ze dat had gezegd, draaide ze zich om.
'Kom mee,' zei Nimrod en wilde weglopen. Maar Suzanna
aarzelde. `Ik hoop dat we tijd kunnen vinden met elkaar te praten
als dit alles voorbij is,' zei ze.
Yolande draaide zich niet om. laat me aIleen,' zei ze.
En dat deed Suzanna.
3
Nadat Suzanna bij de gevangenen was weggegaan, bleef
Immacolata enige minuten in de modder zitten. Af en toe huilde ze.
Soms staarde ze naar de zwijgende steen voor zich.
De gewelddadige manier waarop Shadwell haar in het Firmament
had behandeld na de dood van haar zusters, had van haar geest een
wildernis gemaakt. Maar in die wildernis was ze niet alleen
geweest. Ergens daar had ze opnieuw kennis gemaakt met de geest die
haar in het verleden zo vaak had achtervolgd: de Gesel. In de
aanwezigheid van die Gesel had ze nachtmerries gehad die haar
hadden aangezet tot bidden om wakker te worden — zij, die eens het
gelukkigst was geweest op plaatsen waar de lucht stonk naar verval,
die kettingen had gemaakt van ingewanden en vriendschap had
gesloten met de doden.
De Gesel sliep nog, en dat was een schrale troost, maar hij
zou niet altijd blijven slapen. Hij had taken af te handelen die
nog niet waren voltooid; hij had ambities die nog niet in
vervulling waren gegaan. Heel spoedig zou hij opstaan om af te
maken waaraan hij was begonnen.
En op die dag?
`. allemaal zand zei ze tegen de steen.
Ditmaal gaf hij haar geen antwoord. Hij was boos omdat ze
indiscreet was geweest, en met de vrouw met de grijze ogen had
gepraat. Immacolata wiegde heen en weer op haar hielen en toen ze
dat deed, herinnerde ze zich de woorden van de vrouw weer
gedeeltelijk, een zinsnede, een naam. Ze wiegde zich sneller, om de
naam te verdrijven, maar dat lukte haar niet.
Shadwell. Shadwell.
En nu herinnerde ze zich ook weer andere namen . . .
De Magdalena.
De Toverkol.
Ze zag hen voor zich, even duidelijk als de steen;
duidelijker. Haar zusters, haar arme, tweemaal afgeslachte
zusters.
En onder hun dode voeten zag ze een land, een land dat ze al
zo'n vermoeiende tijd lang had willen vernietigen. Ze herinnerde
zich de naam en sprak die zacht uit.
De Fuga..
Zo hadden zij, haar vijanden, dat land genoemd. En wat hielden
ze er veel van. Wat hadden ze gevochten voor het behoud ervan; en
daardoor was haar zoveel naars overkomen.
Ze legde haar hand op de steen en voelde die trillen. Toen
krabbelde ze overeind, terwijl de naam die al deze ellende had
veroorzaakt, ervoor zorgde dat ze zich alles weer herinnerde.
Shadwell.
Hoe had ze haar geliefde Shadwell ooit kunnen vergeten? Ze had
hem betoveringen geschonken. En wat had hij haar in ruil daarvoor
gegeven? Hij had haar verraden en mishandeld. Hij had haar gebruikt
zolang dat in zijn kraam van pas kwam en haar toen weggegooid, de
wildernis in.
Maar hij had haar niet ver genoeg weggegooid. Nu had ze de weg
teruggevonden en dat zou hij betreuren.
4
Het geschreeuw begon plotseling, nam snel toe in intensiteit.
Kreten van ongeloof, toen van doodsangst. Kreten zoals Suzanna die
nog nooit had gehoord.
Voor haar uit was Nimrod al gaan rennen. Ze ging achter hem
aan en zag een afschuwelijk bloedig, chaotisch tafereel.
`We worden aangevallen!' schreeuwde Nimrod haar toe toen de
rebellen alle kanten opstoven, velen met nieuwe verwondingen. Op de
grond lagen al overal lichamen en telkens weer werden er meer
mensen geveld.
Maar voordat Nimrod zich in het gewoel kon storten, greep
Suzanna zijn jasje vast.
`Ze vechten met elkaar!' schreeuwde ze boven de herrie uit.
Wat zeg je?'
`Kijk dan!'
Binnen een paar seconden zag hij dat ze gelijk had. Geen enkel
teken wees op een aanval van buitenaf. De rebellen waren elkaar
naar de keel gevlogen. Geen van de partijen wilde van wijken weten.
Mannen vermoordden anderen met wie ze net nog een sigaretje hadden
zitten roken. Sommigen waren zelfs van hun doodsbed opgestaan om
het hoofd in te slaan van degenen die hen verzorgden.
Nimrod liep verder en trok twee plotseling krankzinnig
geworden Zieners uit elkaar.
Vat doe je in vredesnaam?' vroeg hij een van hen. De man
probeerde nog altijd zijn slachtoffer naar de keel te
vliegen.
`Die rotzak heeft mijn vrouw verkracht!' schreeuwde hij. Waar
heb je het in vredesnaam over?'
`Ik heb hem gezien! Hier!' Woest wees hij met een vinger op de
grond. `Hier!'
'Je vrouw is hier helemaal niet!' schreeuwde Nimrod, en
schudde de man woest been en weer. `Ze is hier niet!'
Suzanna overzag het strijdtoneel. Alle mensen leken een soort
zelfde waandenkbeeld te hebben. Onder het vechten huilden ze,
slingerden elkaar beschuldigingen naar het hoofd. Ze hadden hun
ouders vertrapt zien worden, hun vrouwen verkracht, hun kinderen
afgeslacht; en nu wilden ze de schuldigen vermoorden. Ze keek om
zich heen, zoekend naar degene die dat waandenkbeeld had
veroorzaakt, en daar stond Immacolata, op een grote steen. Haar
borsten waren nog ontbloot. Maar ze kon zich nu duidelijk alles
weer herinneren. Ze wist weer wie ze was.
Suzanna liep naar haar toe, erop vertrouwend dat het menstruüm
zou voorkomen dat ook zij werd bevangen door dit waandenkbeeld. En
dat gebeurde ook. Ze slaagde erin de grote steen te bereiken.
Immacolata leek haar niet te zien. Haar aandacht was geheel gericht
op het strijdtoneel dat zij had veroorzaakt. Ze had haar hoofd in
haar nek gegooid en haar tanden ontbloot voor een brede grijns.
Vergeet hen!' riep Suzanna haar toe.
Toen ze dat zei, kwam het hoofd iets naar beneden en keek de
Incantatrix haar aan.
Waarom doe je dit?' vroeg Suzanna. 'Zij hebben je geen kwaad
gedaan.'
Je had me in mijn leegte moeten laten blijven,' antwoordde de
Incantatrix. 'Maar in plaats daarvan heb je ervoor gezorgd dat ik
me alles weer herinner.'
laat hen dan omwille van mij met rust,' zei Suzanna.
Achter haar was het geschreeuw minder geworden, werd vervangen
door het kreunen van de stervende snikken van degenen die weer bij
hun positieven waren gekomen en hun mes in het hart van hun beste
vrienden zagen steken.
Het deed er niet toe waardoor er een einde was gekomen aan het
waandenkbeeld. In ieder geval was het moorden opgehouden. Maar even
later weerklonk er een schot. De kogel ketste af op de steen,
tussen Immacolata's blote voeten. Suzanna draaide zich om en zag
Yolande Dor met grote passen komen aanlopen door het mortuarium dat
eens haar legertje was geweest, terwijl ze haar wapen opnieuw op de
Incantatrix richtte.
Immacolata was niet van plan als doelwit te fungeren. Toen de
tweede serie kogels de steen raakte, ging de Incantatrix de lucht
in en zweefde op Yolande af. Haar schaduw, die over het slagveld
gleed, was fataal. De gewonden die er niet voor konden vluchten,
draaiden hun gezicht naar de met bloed doordrenkte aarde en bliezen
hun laatste adem uit. Yolande wachtte niet tot de schaduw haar had
bereikt, maar vuurde haar wapen er telkens weer op af. Dezelfde
kracht die Immacolata zwevende hield, zorgde er echter voor dat
geen van de kogels haar kon raken.
Suzanna brulde Yolande toe dat ze weg moest gaan, maar haar
waarschuwing werd niet gehoord, of genegeerd. De Incantatrix dook
op de vrouw af, tilde haar op — het menstruüm omgaf hen beiden met
licht — en smeet haar toen weg. Haar lichaam raakte met een
misselijk makende klap de grote steen waarop Immacolata had gestaan
en viel toen gebroken op de grond.
Geen van de overlevende rebellen kwam de bevelhebber te hulp.
Ze stonden stokstijf en doodsbang naar de Incantatrix te staren,
die een meter boven de grond over de lijken zweefde en met haar
schaduw de weinige gewonden opeiste die ze nog niet had
gedood.
Suzanna wist dat de kleine kans op genade die ze van de zijde
van de Incantatrix had gekregen, door de aanval van Yolande was
verkeken. Nu zou ze niemand van degenen die haar eens gevangen
hadden gehouden in leven laten. Impulsief richtte ze haar menstruüm
op Immacolata. De macht ervan was heel klein vergeleken met die van
het menstruüm van Immacolata, maar nadat ze Yolande had gedood, was
ze wat minder op haar hoede en de klap trof doel in haar onderrug,
waardoor ze naar voren schoot. Na een paar seconden had ze haar
evenwicht echter hervonden. Ze draaide zich om naar haar aanvaller,
nog altijd zwevend, als de een of andere perverse heilige. Haar
gezicht drukte geen woede uit, alleen een lichte
geamuseerdheid.
'Wil je dood?' vroeg ze.
`Nee, natuurlijk niet.'
`Heb ik je niet gezegd hoe het zou zijn, zuster? Had ik je
niet gewaarschuwd? Niets anders dan verdriet, en mensen en dingen
die je worden ontnomen. En had ik geen gelijk?'
Suzanna knikte, niet uitsluitend om de vrouw niet tegen de
haren in te strijken. De Incantatrix loosde een lange, zachte
zucht.
`Jij hebt me alles weer in herinnering gebracht,' zei ze.
`Daar dank ik je voor. En in ruil daarvoor . . . ' Ze opende haar
hand, alsof ze een onzichtbaar geschenk wilde overhandigen, . . .
geef ik je je leven.' De hand werd een vuist. 'En nu is mijn schuld
vereffend.'
Toen daalde ze weer neer, tot haar voeten vaste grond voelden.
`Er zal een tijd komen,' zei ze, kijkend naar de lijken om hen
heen,
je troost zult kunnen putten uit gezelschap als dit. Dat heb
ik ook gedaan. En dat doe ik nog.'
Toen draaide ze zich om en begon weg te !open. Niemand kwam
in beweging om haar tegen te houden terwijl ze over de stenen
klom en verdween. De overlevenden konden niets anders doen dan
toekijken, en de god die hun dierbaar was bedanken voor het feit
dat de vrouw uit de wildernis hen ongemoeid had gelaten.