EEN BREEKBARE VREDE
1
Cal was blij dat hij een tijdje kon slapen; blij zich omgeven
te weten door vriendelijke handen en vriendelijke woorden. De
verpleegsters kwamen en gingen; ook een arts, die hem glimlachend
zei dat alles in orde zou komen, terwijl De Bono, die naast de man
stond, eveneens knikte en glimlachte.
Een avond later zat Suzanna naast hem toen hij wakker werd, en
zei dingen hij door zijn vermoeidheid niet kon verstaan. Hij sliep,
blij dat ze bij hem was, maar toen hij wakker werd, was ze alweer
weg. Hij vroeg naar haar en ook naar De Bono, en kreeg te horen dat
ze later terug zouden komen, en dat hij zich nergens zorgen over
hoefde te maken. Slapen, iei de verpleegster tegen hem. Slapen en
als u wakker words, zal alles in orde zijn. Vaag wist hij dat hij
door het opvolgen van dat advies te kort schoot tegenover iemand
die hij kende en van wie hij hield, maar hij kon zich door de
pijnstillende middelen nidt herinneren wie. Dus deed hij wat hem
werd opgedragen. Het was een slaap met veel dromen, waarin hijzelf
meestal de hoofdrol speelde, hoewel hij soms wel in een andere huid
was gekropen. Soms was hij een vogel, soms een boom, zijn takken
vol vruchten die ieder weer net een klein wereldje leken. Soms was
hij de wind, of als de wind, en rende ongezien maar sterk over
landschappen, die bestonden uit omhooggedraaide gezichten van
rotsen en bloemen, en uit stroompjes waarin hij iedere
zilverkleurige vis bij naam kende. En soms droomde hij dat hij dood
was; dat hij dreef in een oneindige oceaan van zwarte melk, terwijl
onzichtbare maar machtige presences de sterren boven hem van streek
maakten en ze naar beneden trokken in lange bogen, die zongen onder
het vallen.
Die dood was beslist niet onplezierig, maar hij wist dat hij
er alleen over droomde, en zich geheel en al overgaf aan zijn
vermoeidheid. Spoedig zou het moment komen waarop hij weer wakker
moest worden.
Toen dat gebeurde, zat Nimrod naast zijn bed.
`Je hoeft je geen zorgen te maken,' zei hij tegen Cal. 'Ze
zullen je geen vragen stellen.'
Cal was nog slaperig, maar slaagde erin te zeggen: 'Hoe heb je
dat voor elkaar gekregen?'
`Een klein beetje betoveren,' zei Nimrod zonder te glimlachen,
'was al voldoende. Af en toe kan ik iemand nog weleens een beetje
bedriegen.'
`Hoe staan de zaken ervoor?'
`Slecht,' luidde het antwoord. ledereen heeft verdriet. Ikzelf
laat verdriet nooit in het openbaar blijken, dus ben ik niet
bijzonder populair.'
`En Suzanna?'
`Ik mag die vrouw graag,' zei Nimrod. 'Maar ze heeft problemen
met de Families. Als die niet aan het treuren zijn, maken ze
onderling ruzie. Ik word af en toe ziek van de herrie. Soms denk ik
erover Marguerite te gaan zoeken en te vergeten dat ik ooit een
Ziener ben geweest.'
Dat kun je niet doen.'
`0 nee? Wacht maar eens af. Sentimenteel zijn is zinloos, Cal.
De Fuga is definitief verdwenen. En daar kunnen we maar beter het
beste van zien te maken. Ons aansluiten bij de Koekoeken en het
verleden verder laten rusten. Mijn hemel, we zouden niet eens
opvallen. In het Koninkrijk zijn tegenwoordig vreemdere dingen te
zien dan Zieners.' Hij wees op de televisie die in de hoek van de
kamer stond. ledere keer als ik dat ding aanzet, zie ik iets
nieuws. lets anders. Misschien ga ik wel naar Amerika.' Hij zette
zijn zonnebril af. Cal had vergeten hoe buitengewoon zijn ogen
waren. 'Hollywood zou een man als ik best kunnen gebruiken,' zei
hij.
Ondanks Nimrods stile wanhoop moest Cal daar wel even om
glimlachen. En misschien had de man wel gelijk. Misschien hadden de
Zieners geen andere keuze dan het Koninkrijk betreden en daar zo
goed mogelijk vrede mee sluiten.
`Ik moet weg,' zei hij. `Vanavond is er een grote bijeenkomst
belegd. ledereen heeft het recht het woord te voeren. We zullen wel
de hele nacht aan het discussieren blijven, denk ik.' Hij liep naar
de deur. `Ik zal niet naar Californië vertrekken zonder afscheid te
komen nemen,' merkte hij op, en liet de patiënt alleen.
2
Er gingen twee dagen voorbij en niemand kwam. Cal werd snel
beter en het had er alle schijn van dat Nimrod er op de een of
andere manier inderdaad voor had gezorgd dat de staf de verwonding
van de patient niet aan de politie meldde.
Tegen de middag van de derde dag wist Cal dat hij al een heel
eind was opgeknapt, omdat hij rusteloos werd. Op de televisie —
Nimrods nieuwe liefde — alleen een slechte film en drakerige
series. Die slechte film — de minst erge van de twee keuzen — had
hij aanstaan men de deur openging en er een in het zwart geklede
vrouw binnenkwam. Het duurde even voordat Cal zijn bezoekster
herkende. Het was Apolline.
Voordat hij haar kon verwelkomen, zei ze: `Geen tijd om te
praten, Calhoun . . Toen liep ze op het bed af en gooide hem een
pakje toe. `Aanpaklcen!' zei ze.
Dat deed hij.
`Ik moet weer snel weg,' ging ze verder, en haar gezicht
verzachtte zich toen ze naar hem keek. `Je ziet er moe uit, jongen.
Je moet eens op vakantie gaan.' Toen liep ze terug naar de
deur.
`Wachs eens even!' riep hij haar na.
`Geen tijd, geen tijd,' zei ze, en was vertrokken.
Hij maakte het touwtje en het bruine pakpapier los, en zag het
sprookjesboek dat Suzanna in Rue Street had gevonden. Daar zat een
briefje bij.
Cal, las hij,
Wil je dit alsjeblieft voor me bewaren? V erlies het geen
seconde uit het oog. Onze vijanden zijn nog altijd dicht bij ons in
de buurt. Als het veilig kan, zal ik weer contact met je
zoeken.
Doe dit voor ons allemaal. Een kusje, Suzanna.
Hij las het briefje herhaalde malen, diep ontroerd door dat
Een kusje. Maar haar opdracht bracht hem in verwarring. Het boek
leek zo onopvallend; de band was gescheurd, de bladzijden waren
vergeeld. De tekst was in het Duits, een taal die hij totaal niet
machtig was. Ook de illustraties waren donker, vol schaduwen, en
hij had in zijn leven eigenlijk wel voldoende vervelende schaduwen
gezien. Maar hij zou het goed bewaren als zij dat wilde. Ze was
verstandig, en het zou geen goede zaak zijn haar instructies naast
zich neer te leggen.
3
Na het bezoek van Apolline kwam er verder niemand. Dat
verbaasde hem niet bijzonder. De manier van doen van de vrouw had
iets opgejaagds gelrad en de brief van Suzanna eveneens. Onze
vijanden zijn nog altijd dicht bij ons in de buurt, had ze
geschreven. En als zij dat schreef, was het ook zo.
Na een week werd hij uit het ziekenhuis ontslagen, en hij ging
terug naar Liverpool. Er was weinig veranderd. Het gras weigerde
nog altijd te groeien op de verschroeide plaats waar Lilia Pellicia
de dood had gevonden; de treinen reden nog altijd naar het noorden
en het zuiden; de porseleinen hondjes op de vensterbank in de
eetkamer zochten nog altijd naar hun baas, en werden voor die wake
met niets anders beloond dan stof.
Er lag ook stof op het briefje dat Geraldine op de keukentafel
had achtergelaten — een korte missive, waarin ze meedeelde dat Cal
niet op haar gezelschap hoefde te rekenen, voordat hij zich weer
als een verstandig mens kon gedragen.
Er lagen verscheidene andere brieven op hem te wachten — een
van zijn directe baas bij de verzekeringsmaatschappij, waarin hem
werd gevraagd waar hij verdomme was en waarin hem werd meegedeeld
dat hij zijn afwezigheid als de bliksem moest komen verklaren als
hij zijn baan wilde houden. De brief was gedateerd op de 1 lde. Het
was nu de 25ste. Cal nam aan dat hij was ontslagen.
Werkloosheid interesseerde hem echter nauwelijks, merkte hij,
Geraldines afwezigheid al evenmin. Hij wilde alleen zijn; tijd
hebben om na te denken over alles wat er was gebeurd. Hij
constateerde dat het hem moeite kostte ook maar iets te voelen.
Toen de dagen verstreken en hij probeerde weer een beetje orde te
scheppen in zijn leven, kwam hij al snel tot de ontdekking dat zijn
verblijf in de Kringvorming hem op meerdere manieren had verwond.
Het was alsof de krachten die door de Tempel waren vrijgelaten, hun
weg naar zijn binnenste hadden gevonden en een wildernis hadden
achtergelaten op de plaats waar eens het vermogen had gezeteld om
te huilen en ergens spijt van te hebben.
Zelfs de dichter zweeg. Hoewel Cal nog altijd gedichten van
Maffe Mooney vanbuiten kende, waren die nu voor hem niets anders
dan klanken.
Deze nieuwe toestand had ook een troostrijke kant: dit pas
ontdekte stoicisme paste wellicht beter bij de eenzame
bibliothecaris die hij was geworden. Hij zou waakzaam zijn,
maar nergens op anticiperen, noch op een ramp, noch op een
openbaring.
Dat wilde niet zeggen dat hij iedere gedachte aan de toekomst
van zich af zou zetten. Natuurlijk, hij was een Koekoek: bang en
vermoeid en alleen. Maar dat waren zijn meeste soortgenoten
uiteindelijk ook; het betekende niet dat alles verloren was. Zolang
zij nog door een bepaald akkoord ontroerd konden worden, of tot
tranen toe werden bewogen door een hereniging van gelieven, zolang
ze ondanks hun voorzichtigheid nog zin hadden in kansspelletjes, en
konden lachen voor het aangezicht van God, zouden ze uiteindelijk
wel worden gered.
Zo niet, dan was er voor geen enkel levend ding nog
hoop.