NACHTELIJKE GRIEZELS
1
Shadwell werd wakker uit een droom over het Rijk; een bekende
fantasie waarin hij een grote winkel bezat, zo groot dat hij de
achtermuur ervan niet kon zien. En hij verkocht, deed zaken die een
boekhouder van vreugde zouden doen huilen. Allerlei koopwaar,
overal hoog opgestapeld Ming-vazen, speelgoedaapjes, runderlappen
—en klanten die op de deur stonden te bonzen, omdat ze zich
dolgraag wilden aansluiten bij de menigte die al aan het kopen
was.
Het was merkwaardigerwijze geen droom over winst. Geld was
irrelevant geworden sinds hij Immacolata toevallig had leren
kennen, omdat zij alles wat ze nodig hadden uit de lucht kon
toveren. Nee, de droom ging over macht; hij, de eigenaar van de
goederen die de mensen zo dolgraag wilden kopen, stond op een
afstandje zijn charismatische glimlach te glimlachen.
Maar opeens werd hij wakker, vervaagde de herrie van de
klanten en hoorde hij het geluid van ademhalen in de donker
gemaakte kamer. Hij ging rechtop zitten en het zweet van
enthousiasme koelde op zijn voorhoofd meteen af.
Ze stond daar, tegen de muur, haar handpalmen zochten houvast
in het stucwerk. Haar ogen waren wijd open, maar ze zag niets. In
ieder geval niet iets dat Shadwell ook zag. Hij had haar zo wel
eens eerder meegemaakt, nog geen twee, drie dagen geleden in de hal
van dit hotel.
Hij stapte zijn bed uit en trok zijn kamerjas aan. Ze voelde
zijn nabijheid en mompelde zijn naam.
`Ik ben hier,' antwoordde hij.
`Weer,' zei ze. 'Ik heb het weer gevoeld.'
`De Gesel?' zei hij dof.
Natuurlijk. We moeten het tapijt verkopen en weggaan.'
Dat zullen we ook zeker doen,' zei hij en liep langzaam op
haar af. `Je weet dat al het noodzakelijke onderweg is.'
Hij sprak rustig, om haar te kalmeren. Als ze op haar best
was, was ze gevaarlijk; maar deze stemmingen joegen hem meer angst
aan dan de meeste andere.
`De telefoontjes zijn gepleegd,' zei hij. 'De kopers zullen
komen. Ze hebben hierop gewacht. Ze zullen komen en wij zullen
verkopen en dan zullen we het allemaal achter de rug
hebben.'
`Ik zag de plaats die het vertegenwoordigt,' zei ze. 'Er waren
muren, hoge muren. En zand, erbinnen en erbuiten. Als bij het einde
van de wereld.'
Nu vonden haar ogen hem en leek het visioen haar minder stevig
in zijn greep te krijgen.
`Wanneer, Shadwell?' zei ze.
`Wanneer wat?'
`De Veiling.'
`Overmorgen. Zoals we hadden afgesproken.'
Ze knikte. `Vreemd,' zei ze, opeens op conversatietoon. De
snelheid waarmee haar stemmingen konden wisselen, verbaasde hem
altijd. Vreemd om na zo lange tijd die nachtmerries nog te hebben.'
`Komt door het zien van het tapijt,' zei Shadwell. `Dat roept
herinneringen op.'
`Het is meer dan dat,' zei ze.
Ze liep naar de deur die naar de rest van Shadwells suite
leidde en deed die open. Het meubilair was in die andere kamer aan
de kant geschoven, zodat de Weefwereld tentoongespreid kon worden.
Ze stond op de drempel en staarde naar het tapijt.
Ze zette haar blote voetzolen er niet op — dat verhinderde een
of ander bijgeloof — maar liep langs de rand en bekeek iedere
centimeter aandachtig.
Halverwege de verste smalle kant bleef ze staan.
Dan,' zei ze, en wees.
Shadwell liep op haar toe.
Wat is er aan de hand?'
`Er ontbreekt een stukje.'
Hij volgde haar blik. De vrouw had gelijk. Er was een klein
stukje van het tapijt afgescheurd. In het pakhuis, naar alle
waarschijnlijkheid.
`Niet belangrijk,' zei hij. Dat zullen de kopers heus niet erg
vinden.' `De opbrengst interesseert me niet.'
Wat dan wel?'
`Gebruik je ogen, Shadwell. Elk van die motieven is een van de
Zieners.'
Hij ging op zijn hurken zitten en bekeek de tekenen in de
rand. Ze waren nauwelijks als menselijk herkenbaar; leken eerder op
komma's met ogen.
`Zijn dat mensen?' zei hij.
`0 ja. Uitschot, het allerlaagste van het allerlaagste. Daarom
zitten ze in de Rand. Daar zijn ze kwetsbaar. Maar ze zijn ook
bruikbaar.' Waarvoor?'
`Als een eerste verdediging,' antwoordde Immacolata en keek
strak naar de scheur in het tapijt. eersten die worden bedreigd,
worden het eerste . . . '
Wakker,' zei Shadwell.
. wakker.'
`Denk je dat ze nu ergens buiten zijn?' zei hij. Hij keek naar
het raam. Ze hadden de gordijnen dichtgedaan om ervoor te zorgen
dat niemand hun schat zou kunnen zien, maar hij kon zich de stad
goed voorstellen. Het idee dat de magie daar ergens los kon
rondlopen, was niet prettig.
Ja,' zei de Incantatrix. 'Ik denk dat ze wakker zijn. En de
Gesel ruikt hen in zijn slaap. Hij weet het, Shadwell.'
Wat doen we nu?'
`Hen zoeken voordat ze nog meer aandacht trekken. De Gesel kan
oud zijn. Kan langzaam en vergeetachtig zijn. Maar zijn macht .
Haar stem stierf weg, alsof de woorden zinloos waren bij zo'n groot
gevaar. Ze haalde diep adem voordat ze verder ging. 'Er is
nauwelijks een dag voorbijgegaan,' zei ze, `waarop ik het menstruüm
niet in de gaten heb gehouden, zoekend naar een teken van zijn
komst. En hij zal komen, Shadwell. Misschien niet vanavond. Maar
hij zal komen. En op die dag zal er een einde komen aan alle
magie.'
`Ook aan jou?'
`Zelfs aan mij.'
Dan moeten we hen vinden,' zei Shadwell.
`Niet wij,' zei Immacolata. hoeven onze handen niet vuil te
ma-
ken.' Ze begon terug te lopen naar Shadwells slaapkamer. `Ze
kunnen niet ver weg zijn,' zei ze. `Ze kennen hier de weg
niet.'
Bij de deur bleef ze staan en draaide zich naar hem om.
mag deze kamer onder geen enkele voorwaarde verlaten totdat
wij je roepen,' zei ze. 'Ik ga iemand oproepen die voor ons moet
doden.' Wie?' zei Shadwell.
lemand die jij nog nooit hebt ontmoet,' antwoordde de
Incantatrix. `Hij was al honderd jaar dood, voordat jij wend
geboren. Maar jullie hebben veel gemeen.'
`En waar is hij nu?'
`Bij het Heiligdom der Sterfelijkheden, waar hij gestorven is.
Hij wilde bewijzen dat hij mijns gelijke was, weet je, en probeerde
me te verleiden. Dus trachtte hij een geestenbezweerder te worden.
Misschien had het hem kunnen lukken; hij durfde alles. Maar het
ging mis. Hij haalde de Chirurgen uit de een of andere
onderwereld en zij waren niet geamuseerd, ze achtervolgden hem van
het ene uiteinde van Londen naar het andere.
Uiteindelijk brak hij in in het Heiligdom. Smeekte me hen weg
te sturen.' Ze fluisterde nu. 'Maar hoe had ik dat kunnen doen? lk
kon de Chirurgen alleen de trucs laten uitvoeren die Chirurgen
moeten uitvoeren. En uiteindelijk, toen hij een en al bloed was,
zei hij tegen me:
Neem mijn ziel.'
Ze zweeg even en zei toen: 'En dat heb ik gedaan.'
Ze keek naar Shadwell.
`Hier blijven,' zei ze en deed de deur dicht.
Shadwell hoefde niet te worden aangemoedigd uit de buurt van
de zusters te blijven. Als hij de Magdalena en de Toverkol nooit
meer zou zien, zou hij een gelukkig man zijn. Maar de geesten waren
onscheidbaar van hun levende zuster; op een voor hem
onbegrijpelijke manier was ieder een deel van de ander. Hun
perverse eenheid was slechts een van hun mysteries; er waren nog
vele andere.
Het Heiligdom der Sterfelijkheden bijvoorbeeld. Dat was een
plaats van samenkomst van haar cultus geweest toen haar macht en
ambitie hun hoogtepunt hadden bereikt. Maar ze was in ongenade
geraakt. Haar wens om over de Fuga te heersen, die in die tijd nog
niets anders was geweest dan een verzameling kleine, ver uit elkaar
liggende nederzettingen, was niet in vervulling gegaan. Haar
vijanden hadden bewijzen tegen haar verzameld, een lijst gemaakt
van misdaden die al in de schoot van haar moeder waren begonnen, en
zij en haar volgelingen hadden teruggeslagen. Er was bloed
vergoten, maar Shadwell wist niet hoeveel. Maar het gevolg ervan
was hem we! bekend. Immacolata was het verboden de magische grond
van de Fuga nog te betreden.
Ze had die verbanning vreselijk gevonden. Ze was niet in staat
wat milder te worden en zich onopgemerkt te midden van de Koekoeken
te begeven. Dus bleef er bloed vloeien, werd er achtervolgd en
vloeide er weer bloed. Hoewel ze nog bekend was bij en aanbeden
werd door de cognoscenti, die haar allerlei verschillende namen
gaven — de Zwarte Madonna, de Dame van het Verdriet, Mater
Malifecorium — was ze desalniettemin het slachtoffer geworden van
haar eigen merkwaardige zuiverheid. Krankzinnigheid lag op de loer;
de enige manier waarop ze de banaliteit van het Koninkrijk waarnaar
ze was verbannen, kon ontvluchten.
Zo was ze geweest toen Shadwell haar gevonden had. Een
krankzinnige vrouw die heel vreemd en onsamenhangend sprak over
dingen die hem machtig zouden maken als hij er de hand op kon
leggen.
En nu had hij die wonderen, samengepakt in een rechthoekig
tapijt. Hij liep naar het midden ervan, staarde naar de spiraal
gestileerde wolken en bliksemflitsen. Hoeveel nachten had hij niet
wakker gelegen, zich afvragend hoe het binnen die stroom van
energie zou zijn. Net zoiets als bij God zijn, wellicht; of bij de
Duivel.
Die gedachten werden onderbroken door ten luide kreet uit de
aangrenzende kamer en de lamp boven zijn hoofd brandde plotseling
minder fel, omdat zijn licht werd weggezogen via de kier onder de
tussendeur.
Hij liep naar de andere kant van de kamer en ging zitten.
Hoelang duurt het nog tot het dag wordt, vroeg hij zich af.
2
Toen de deur naar het leek uren later openging, was het nog
altijd geen morgen.
Aan de andere kant van die deur niets anders dan duisternis.
En vandaar uit zei Immacolata: 'Kom maar eens kijken.'
Hij stond op, zijn benen waren stijf, en hobbelde naar de
deur. Op de drempel voelde hij een hete golf. Het was net alsof hij
in een oven stapte waarin caketjes waren gebakken van menselijke
uitwerpselen en bloed.
Vaag kon hij Immacolata zien, lets bij hem vandaan staande —
zwevend misschien. De lucht deed zeer aan zijn keel en hij wilde
zich dolgraag omdraaien. Maar ze wenkte hem.
zei ze, in het duister starend. `Onze moordenaar is gekomen.
Dit is de Riek.'
Shadwell kon in eerste instantie niets zien. Toen flitste er
een stroom energie langs de muur omhoog, tot aan het plafond,
waarvandaan vervolgens een verterend licht werd uitgezonden.
Daardoor zag hij het ding dat de Riek werd genoemd.
Was dat eens een man geweest? Dat was moeilijk te geloven. De
Chirurgen over wie Immacolata had gesproken, hadden zijn anatomie
drastisch gewijzigd. Hij hing in de lucht, als een kapotgesneden
jas aan een haakje; zijn lichaam had een bovenmenselijke lengte
gekregen. Toen bewoog het lichaam zich, alsof er plotseling een
briesje was gekomen. De bovenste ledematen werden opgeheven, alsof
een kruisiging nabij was. Door dat gebaar kwam de materie los die
om zijn hoofd heen gezeten had. Shadwell slaakte een kreet toen hij
begreep op welke manier de Riek was geopereerd.
Ze hadden hem gefileerd. Ze hadden ieder bot uit, zijn lichaam
gehaald en iets achtergelaten dat eerder op de oceaanbodem
thuishoorde dan in de ademende wereld, een ellendige echo van
menselijkheid, tot !even geroepen door de trucs van de zusters die
hem hadden gehaald. Hij bewoog zich heen en weer en zwol op, en het
hoofd zonder schedel kreeg daarbij wel twaalf verschillende vormen.
Het ene moment niets anders dan uitpuilende ogen, het volgende
alleen een die gilde uit onvrede wakker gemaakt te zijn.
`Stil!' zei Immacolata.
De Riek trilde en zijn armen werden langer, alsof hij de vrouw
wilde doden die hem dit had aangedaan. Maar toch zweeg hij.
zei Immacolata, hebt eens gezegd dat je van me hield.' Hij
gooide zijn hoofd in zijn nek.
`Ben je bang, mijn Riek?'
Hij keek haar aan, de ogen als bloedblaren die op het punt van
openbarsten stonden.
`We hebben je weer een beetje leven gegeven,' zei ze. 'En
voldoende macht om hier alles op zijn kop te zetten. Ik wil dat je
daar gebruik van maakt.'
Shadwell werd zenuwachtig door het zien van het ding.
`Kan hij zichzelf in de hand houden?' fluisterde hij. `Stel
dat hij dol wordt?'
`Laat hem zijn gang maar gaan,' zei ze. `Ik haat deze stad.
Laat hem die maar opbranden. Het kan me niet schelen wat hij doet,
zolang hij de Zieners maar doodt. Hij weet dat hij niet zal mogen
rusten tot hij heeft gedaan wat ik van hem heb gevraagd. En de Dood
is de beste belofte die hem ooit is gedaan.'
De blaren keken nog altijd strak naar Immacolata en de blik
erin bevestigde haar woorden.
`Best,' zei Shadwell; hij draaide zich om en liep terug naar
de andere kamer. Een man kon slechts een bepaalde hoeveelheid magie
verwerken.
De zusters genoten ervan. Ze vonden het heerlijk op te gaan in
die riten. Hij was blij dat hij een mens was, daar was hij tevreden
mee. Nu ja, bijna tevreden.