EEN GEHEIME PLAATS
1
Suzanna kwam slechts langzaam bij uit haar kunstmatige slaap.
Aanvankelijk kon ze haar ogen niet eens meer dan een paar seconden
openhouden en vocht haar bewustzijn om uit de duisternis te
voorschijn te komen. Maar geleidelijk aan ontdeed haar lichaam zich
van het spul dat Hobart in haar aderen had gespoten en er zat niets
anders op dan te wachten tot dat proces was voltooid.
Ze bevond zich op de achterbank van Hobarts auto; dat was
duidelijk. Haar vijand zat op de voorbank, naast de chauffeur. Op
een gegeven moment keek hij om en zag dat ze wakker werd, maar zei
niets. Hij staarde haar alleen even aan, richtte toen zijn aandacht
weer op de weg. De blik in zijn ogen was griezelig lui, alsof hij
er zeker van was wat de toekomst brengen zou en hij geen haast had.
Ze was nog zo versuft dat het zich moeilijk her vaststellen hoe
Iaat het was, maar er moesten beslist uren zijn verstreken. Eenmaal
had ze haar ogen opengedaan en gezien dat ze door een slapende stad
reden die ze niet kende, en toen hadden de restanten van het
verdovende middel haar weer opgeëist. Nu reden ze over een bochtige
landweg tussen heuvels door. Opeens besefte ze dat Hobarts auto een
heel konvooi leidde; door de achterruit zag ze de koplampen van de
volgauto's. Met enige moeite draaide ze zich om. Een
arrestantenwagen en daarachter nog enige voertuigen.
Weer sliep ze.
Ze werd wakker van de kou. De chauffeur had het portierraam
opengedraaid en ze had kippevel op haar armen gekregen. Ze ging
rechtop zitten en haalde diep adem, om door die koude lucht goed
wakker te worden. Ze reden nu door een bergachtig gebied. De
Schotse Hooglanden, nam ze aan; waar anders zag je in de lente nog
bergen met besneeuwde toppen? Ze draaiden nu een hobbelig pad op en
moesten aanzienlijk langzamer rijden. Her pad ging kronkelend
omhoog. De motor van de wagen achter hen had er moeite mee. Maar
voordat ze boven op de heuvel waren, werd her pad nog
onbegaanbaarder en steiler.
`Ziezo,' zei Hobart tegen de chauffeur. 'We hebben het
gevonden.'
Suzanna keek naar buiten. Geen maan of sterren, maar ze zag
wel overal om zich heen grote bergen, en ver onder zich brandende
lichtjes.
Het konvooi reed een meter of zeshonderd over de top van de
heuvel en daalde toen af naar het dal.
De Iichten die ze had gezien, waren de koplampen van auto's
die in een grote cirkel waren opgesteld, om een arena te vormen. De
komst van Hobarts konvooi werd duidelijk verwacht. Ze zag mensen
komen aanlopen om hen te begroeten.
De auto werd tot stilstand gebracht.
Waar zijn we?' vroeg ze moeizaam.
reis is ten einde,' was alles wat Hobart wilde zeggen. En
toen, tegen de chauffeur: 'Neem haar mee.'
Haar benen leken van rubber; ze moest zich even aan de auto
vasthouden voordat ze hen ertoe kon overhalen zich te gedragen. De
chauffeur hield haar stevig vast en nam haar mee naar de arena. Pas
nu zag ze hoeveel mensen er waren. Tientallen auto's in de cirkel,
nog veel meer in de duisternis daarachter. De chauffeurs en
passagiers, in totaal honderden bij elkaar, waren geen mensen maar
Zieners. Onder hen anatomieën en kleuren waardoor ze in het
Koninkrijk outcasts geweest moesten zijn.
Ze keek naar de gezichten, hopend een bekende te zien en een
in het bijzonder. Maar Jerichau was er niet. Hobart stapte nu de
lichtcirkel in en toen hij dat deed, zag Suzanna uit de schaduw aan
de andere kant van de arena een gestalte te voorschijn komen die
haars inziens bij de Profeet moest horen. De Zieners begonnen
meteen zacht te mompelen. Sommigen kwamen naar voren om hun Redder
beter te kunnen zien; anderen vielen op hun knieën.
Hij was indrukwekkend, moest Suzanna toegeven.
Zijn diepliggende ogen waren strak op Hobart gericht, en er
verscheen een waarderend glimlachje om zijn lippen toen de
inspecteur voor zijn meester boog. Zo stonden de zaken er dus voor.
Hobart was in dienst van de Profeet, hetgeen nu niet direct pleitte
voor de laatste. Ze zeiden iets tegen elkaar, hun adem zichtbaar in
de koude lucht. Toen legde de Profeet zijn gehandschoende hand op
Hobarts schouder en draaide zich om, om de terugkeer van de
Weefwereld aan te kondigen. Opeens werd er overal
geschreeuwd.
Hobart draaide zich om naar de arrestantenwagen en wenkte.
Twee handlangers van de inspecteur kwamen te voorschijn met het
tapijt. Ze betraden de kring van licht en legden het tapijt op
bevel van Hobart aan de voeten van de Profeet neer. De menigte werd
meteen volkomen tot zwijgen gebracht door de aanwezigheid van hun
slapende thuisland en toen de Profeet het woord nam, was zijn
stem zacht. `Hier zien jullie bet,' zei hij, bijna nonchalant. 'Had
ik dat jullie niet beloofd?'
En toen drukte hij zijn hiel tegen het tapijt aan. Dat rolde
uit voor zijn voeten. Het bleef stil; alle ogen waren op het
patroon gericht; tweehonderd of meer geesten die dezelfde gedachte
hadden .. . Sesam, open u.
.. de roep van alle enthousiaste bezoekers die voor een
gesloten deur staan en willen worden toegelaten.
Ga open; laat u zien...
Suzanna wist niet of het loskomen van het Weefsel begon door
een collectieve wilsdaad of een van tevoren geplande actie van de
Profeet. In ieder geval begon het. Niet midden in het tapijt, zoals
in het huis van Shearman, maar vanaf de randen.
Het vorige loskomen was eerder bij toeval dan met opzet
gebeurd, een woeste eruptie van draden en kleuren, waardoor de Fuga
plotseling en chaotisch tot leven was gekomen. Nu gebeurde het
duidelijk systematisch, en lieten de knopen hun motieven in een van
tevoren afgesproken volgorde los. De dans van de draden was niet
minder ingewikkeld dan de eerste keer, maar dat alles had nu een
speciale gratie. De draden voerden fraaie manoeuvres uit in de
lucht, leven achter zich aanslepend. Vormen kleedden zich in vlees
en veren, stenen kwamen, bomen vlogen naar de plaats van hun
wortels.
Suzanna had at deze glorie natuurlijk at eens eerder gezien en
was er tot op zekere hoogte op voorbereid. Maar voor de Zieners, en
nog meer voor Hobart en zijn mannetjesputters, was het een
spektakel dat evenveel angst als ontzag inboezemde.
Haar bewaker vergat zijn plicht geheel en al, en stond daar
als een kind dat voor het eerst naar vuurwerk keek, niet zeker
wetend of hij nu moest vluchten of moest blijven toekijken. Ze
pakte de kans die haar werd geboden, sloop weg uit het licht, en
keek net lang genoeg over haar schouder om te zien hoe de Profeet
met haren die als wit vuur van zijn schedel omhoogkwamen, midden op
het zich ontknopende tapijt stond, terwijl de Fuga overal om hem
been tot leven kwam.
Het was moeilijk er niet naar te blijven kijken, maar ze rende
zo hard haar benen haar dragen konden naar de donkere
berghellingen. Ze raakte twintig, dertig, veertig meter van de
cirkel verwijderd. Niemand kwam achter haar aan.
Even werd het terrein voor haar fel verlicht. Het was oneffen,
onbegroeid, met uitzondering van een paar struiken. Dit dal was
waarschijnlijk uitgekozen om zijn afgelegen ligging, zodat de Fuga
ongestoord door mensen tot leven zou kunnen komen. Hoelang dit
wonder verborgen zou kunnen blijven nu de zomer in aantocht was,
bleef een open vraag, maar misschien dat ze iets wisten om
nieuwsgierige mensen op een afstand te houden.
Weer werd het landschap voor haar verlicht, en even zag ze
daar een gestalte. Die was echter zo snel verdwenen dat ze haar
ogen niet kon vertrouwen.
Toen ze echter nog een meter verder was gelopen, voelde ze een
koelte op haar wang, die niet door een natuurlijke wind werd
veroorzaakt. Zodra hij haar beroerde, kon ze de herkomst ervan al
raden, maar ze had geen tijd zich terug te trekken of zich voor te
bereiden, voordat de duisternis haar omringde en de meesteresse
ervan voor haar stond.