DE RIVIER
De nederlaag die ze hadden geleden, was volledig. De Verkoper
had het Weefsel letterlijk uit Cals handen gestolen. Maar hoewel ze
niets hadden om jubelend over te doen, hadden ze het treffen in
ieder geval overleefd. Waren ze alleen daarom opgewekter toen ze
het pakhuis uitliepen, de warme lucht in?
Het rook er naar de Mersey; naar slik en zout. En op voorstel
van Suzanna gingen ze daarheen. Ze liepen zonder iets te zeggen
Jamaica Street af, naar Dock Road, toen langs de hoge, zwarte muur
om de dokken, tot ze een hek zagen waardoor ze de kade konden
bereiken. De plek was verlaten. Het was jaren geleden dat het
laatste grote vrachtschip hier had afgemeerd om zich van zijn
lading te laten ontdoen. Ze liepen door een spookstad van lege
pakhuizen naar de rivier. Cal bleef telkens weer kijken naar het
gezicht van de vrouw naast hem. Hij voelde dat ze veranderd was;
verborgen gevoelens had die hij niet kende.
De dichter had er iets over te zeggen.
`Begrijp je het niet, jongen? Ze is een vreemd vrouwspersoon,
nietwaar?'
Dat was beslist waar. Al toen hij haar voor het eerst aan de
voet van de trap had gezien, had hij de indruk gehad dat ze werd
achtervolgd. Dat hadden ze gemeen. Ze deelden ook eenzelfde
vastberadenheid, aangewakkerd wellicht door een onuitgesproken
angst dat ze het mysterie uit het oog zouden verliezen waarover ze
zo lang hadden gedroomd. Of was hij zichzelf een rad voor ogen aan
het draaien en meende hij alleen in haar gezicht de sporen van zijn
eigen verhaal te zien? Zag hij alleen overeenkomsten tussen hen
omdat hij zo graag een bondgenoot wilde hebben?
Ze staarde naar de rivier, en slangen van door het water
weerkaatst zonlicht speelden op haar gezicht. Hij kende haar pas
een nacht en een dag, maar ze riep bij hem dezelfde tegenstellingen
op — een gevoel van onbehagen en diepe tevredenheid, een gevoel dat
zowel bekend als onbekend was — die de eerste glimp van de Fuga bij
hem had opgeroepen.
Hij wilde haar dat zeggen, en meet, als hij de woorden maar
kon vinden.
Maar Suzanna sprak als eerste.
'Ik heb Immacolata gezien,' zei ze, 'terwijl jij met Shadwell
werd geconfronteerd .
`En?'
'Ik weet niet goed hoe ik moet uitleggen wat er is gebeurd .
.
Ze begon aarzelend, nog altijd naar de rivier starend alsof ze
werd betoverd door de beweging daarvan. Hij begreep een deel van
wat ze hem vertelde. Dat Mimi tot de Zieners behoorde, de bewoners
van de Fuga; en dat Suzanna, haar kleindochter, het bloed van die
mensen in zich had. Maar toen ze begon te praten over het
menstruüm, de macht die ze op de een of andere manier had geërfd of
waar ze opeens op aangesloten was, begreep hij er niets meer van.
Gedeeltelijk omdat ze vager, dromeriger sprak; gedeeltelijk omdat
het staren naar haar, terwijl ze trachtte haar gevoelens onder
woorden te brengen, hem de woorden gaf voor zijn eigen
gevoelens.
'Ik houd van je,' zei hij. Ze probeerde niet langer de stroom
van het menstruüm te beschrijven; ze gaf zich domweg over aan het
ritme van het water dat tegen de kade klotste.
Hij was er niet zeker van dat ze hem had gehoord. Ze bewoog
zich niet; ze zei niets.
Uiteindelijk noemde ze zijn naam.
Opeens voelde hij zich een dwaas. Ze wilde helemaal niet horen
dat hij van haar hield; ze zat met haar gedachten heel ergens
anders. In de Fuga misschien. En ze had — na de openbaringen van
deze middag — meer recht om daar te zijn dan hij.
`Sorry,' zei hij, proberend zijn faux pas te compenseren met
nog meer gestotter. 'Ik weet niet waarom ik dat zei. Vergeet maar
dat ik iets heb gezegd.'
Dat haalde haar uit haar trance. Ze keek hem aan, met een
gekwetste blik in haar ogen, alsof het haar zeer deed haar ogen van
de stralende rivier af te wenden.
`Dar moet je niet zeggen,' zei ze. moet je nooit
zeggen.'
Ze liep op hem af en sloeg haar armen heel stevig om hem heen.
Hij omhelsde haar op zijn beurt. Haar gezicht was heel warm tegen
zijn hals; ze maakte die nat, niet met kussen maar met tranen. Ze
zeiden niets maar bleven enige minuten lang zo staan, terwijl de
rivier naast hen verder stroomde.
Uiteindelijk zei hij: `Zullen we teruggaan naar huis?'
Ze deed een stap achteruit en keek hem aan, leek zijn gezicht
te bestuderen.
`Is het allemaal voorbij of begint het pas?' vroeg
ze.
Hij schudde zijn hoofd.
Ze keek even om naar de rivier. Maar voordat het vloeibare
leven ervan haar weer kon opeisen, pakte hij haar hand en nam haar
mee terug naar beton en baksteen.