177
Twintigste hoofdstuk.
Alweer het oude straatleven. - Kruimeltje heeft een automobiel-ongeluk.
K ruimeltje en Moor waren weggeloopen.
Het had den jongen niet veel tijd gekost om tot dit besluit te komen. Zoolang alleen de Vader van het Gesticht tegen hem was en hem verdacht van diefstal, had hij tenminste nog hulp en bescherming kunnen verwachten van zijn meesters, maar nu d i e hem als een dief beschouwden, voelde hij, dat alle hoop verloren was. Dat gaf hem den genadeslag...
En hij was aan het loopen gegaan, zonder ophouden, straat in straat uit.
Moor sjokte achter hem aan, alsof die begreep, dat Kruimeltje heel erg verdrietig was. Hij bereikte de havens, waar groote zeevaarders onder stoom lagen en rijke koopwaren aan den wal opgestapeld waren. Hij voelde zich moe en hongerig, en herinnerde zich nu pas, dat hij sinds het ontbijt den heelen dag niet gegeten had. 't Kon hem weinig schelen ook...
En weer kwam die oude bitterheid, de oude haat tegen de wereld en de menschen
in hem op, dat
Chr. van Abkoude, Kruimeltje