74
den, hem te dragen. Daarop overviel hem zulk een geweldige, benauwde hoestbui, dat hij vreesde, erin te zullen stikken. Hij begon om hulp te roepen en dat wekte Kruimeltje oogenblikkelijk.
‘ Wat isser? ’
‘ Geef-me-wat-wa-ter... jon-gen... Be-nauwd... benauwd... ’
Kruimeltje haastte zich, het gevraagde te halen en riep meteen den buurman. Deze, een oude man met veel levenservaring, verscheen dadelijk. Hij had gauw gezien, dat Wilkes ernstig ziek was en er spoedig een dokter voor hem gehaald moest worden. Dat werd Kruimeltje opgedragen en geen half uur later was de geneesheer verschenen. Hij onderzocht Wilkes, vernam van den buurman, wat er den nacht gebeurd was en schreef wat in zijn boekje.
‘ Moet oogenblikkelijk naar het ziekenhuis vervoerd worden, ’ sprak hij.
Wilkes hoorde het wel. - ‘ Dat is goed, ’ zei hij met een zwak glimlachje, ‘ naar het
ziekenhuis... dan bezorg... ik die... menschen... hier-geen last... ’
Er werd een rijtuig besteld, Wilkes werd in een paar dekens gepakt, en vergezeld
van den vriendelijken buur werd hij naar het ziekenhuis gereden. De armen om Moor heengeslagen, keek Kruimeltje het rijtuig na. Hij huilde niet, z'n oogen waren droog, hij keek maar, keek maar...
O, hij was er al aan gewend om de eene teleurstelling na de andere te dragen... hij wist niet beter, of zóó was nu eenmaal zijn leven... zóó was nu eenmaal de wereld en het lot... dat alles, alles van hem afnam...
---------- ----------
Toen stond Kruimeltje op, keek nog even naar het afgebrande huis en liep met
Moor de straat uit.
Chr. van Abkoude, Kruimeltje