103
van het Hondepark hem rijkelijk boterhammen en kof fi e gegeven had. Maar daar wist hij raad op.
Er was een bakker in de buurt, en ofschoon de winkels nu alle gesloten waren, wist Kruimeltje, dat de man nu bezig moest zijn in de bakkerij. Van de straat kon je in de bakkerij zien, die onder den winkel gelegen was. Een keldertrapje naast het huis gaf toegang tot den kelder. Kruimeltje tikte aan het raam. ‘ Genavend, bakker. ’ ‘ Wie is daar? ’
‘ Ikke, Kruimeltje, helpe vanavond? ’ ‘ Kom er maar in. ’
De bakkersknecht, die er werkzaam was, kende Kruimeltje wel. Soms, in late avonden, kwam de jongen aan het raampje tikken en vroeg om een broodje. Een goed bakker weigert zooiets nooit, zoolang er geen misbruik van zijn goedheid wordt gemaakt. Kruimeltje werd meestal binnengelaten en soms aan het werk gezet. Opruimen en aanvegen, hout opstapelen en meer eenvoudige karweitjes werden hem dan opgedragen. Kruimeltje vond het altijd lekker warm in de bakkerij, hij bleef er soms wel tot den morgen. Maar de baas zelf wou 't niet hebben en joeg hem er altijd uit.
Nu liet de knecht hem dus weer binnen.
‘ Waar heb je al dien tijd gezeten? ’ vroeg de man, terwijl hij een zak meel in den
trog ledigde.
En Kruimeltje begon weer te vertellen van Vrouw Koster en den brand en het Gesticht. En ook van zijn ouders, wier portret hij steeds in het medaillon om den hals droeg. De bakkersknecht luisterde met belangstelling, onderwijl voortwerkend. Moor intusschen snuffelde in hoeken en gaten en scheen iets op het spoor te zijn.
Chr. van Abkoude, Kruimeltje