25
Vierde hoofdstuk.
Kruimeltje verliest zijn pleegmoeder.
L aten we in het achterkamertje gaan zitten, ’ zei Wilkes. ‘ Het is daar warm en dan kunnen we eens praten. ’
Een klein kacheltje snorde er lustig, wat Kruimeltje prettig vond, want buiten was
het erg koud dien dag.
‘ Vertel me nu eens, jongen, ’ begon de oude winkelier, toen ze samen gezellig bij
den rooden gloed van het kacheltje zaten, ‘ hoe heet je eigenlijk? ’
‘ Kruimeltje, ’ was het antwoord.
‘ Kruimeltje... maar dat is toch zeker je naam niet? ’ ‘ Zoo noeme ze me allemaal op straat. ’
‘ Maar je hebt toch zeker nog wel een anderen naam? Bijvoorbeeld Dirk of Jan? ‘ Nee... ik hiet alleen maar Kruimeltje... omda'k zoo klein ben... ’ ‘ Heb je nooit je vader en moeder gekend? ’
‘ Nee... nooit... me moeder heb me bij vrouw Koster gebracht... maar dat is lang geleeje... en me moeder is nooit teruggekomme... wat hebbie an zoo'n moeder? ’
Chr. van Abkoude, Kruimeltje