131
woorden, die hem moed hadden ingesproken en lust tot volhouden, keek verbaasd op bij de liefdelooze toespraak van den weesvader. Eventjes voelde hij weer de oude bitterheid, de oude vijandschap in zich opkomen, de vroegere haat tegen de menschen, die hem altijd afsnauwden en alles afnamen. Maar hij zei niets, denkende aan zijn belofte aan Wilkes.
‘ En nu ga je eerst maar je handen wasschen in het waschlokaal, ’ vervolgde de
man, ‘ en dan kun, je straks mee eten. ’
De Vader ging hem vooruit naar het waschlokaal, waarheen ook Moor volgde. ‘ Niet die hond hier, niet die hond hier, ’ schreeuwde de Vader. ‘ Breng hem in den
tuin. ’
Een deur van het waschlokaal gaf toegang tot den tuin en Kruimeltje zette Moor
bedaard buiten.
Toen wou hij zijn handen gaan wasschen, maar de lange, zinken waschbak, die over de geheele lengte van den muur liep, was te hoog. Hij kon er niet bij. In zulke gevallen gingen de kinderen op eert kist staan, en zoo deed ook Kruimeltje. Er was geen handdoek en terwijl de Vader er een ging halen, werkte Moor de deur met zijn voorpooten open en kwam juist binnen, toen de Vader met een handdoek terugkeerde. Kruimeltje tilde snel de kist op, die met de opening op den grond lag, en stopte Moor eronder. Toen sprong hij er weer bovenop en waschte, dat het schuim eraf vloog. De Vader, niets vermoedend, wierp den handdoek op den rand van den waschbak, doch zoo, dat Kruimeltje noodzakelijk van de kist springen moest, om dien te bereiken. Dit deed hij snel, maar nauwelijks was hij eraf of de kist bewoog en schoof over den grond. Kruimeltje sprong er haastig weer bovenop en dat deed den Vader, die door het raam in den tuin had staan kijken, omzien.
Chr. van Abkoude, Kruimeltje