13
Tweede hoofdstuk.
Twee nieuwe Vrienden.
Z oolang de tallooze winkels met hun groote electrische lampen de besneeuwde straten verlichtten en 't drukke verkeer gezelligheid bracht, zoolang de jongens uit de buurt nog buiten waren en hun vroolijk geroep en gezang door de straat weerklonk, voelde Kruimeltje geen kou. 't Was dan fi jn op straat, jó, en je kon altijd pretmaken met de bende in al die winkels. Maar nou waren al de kornuiten naar huis en sliepen in d'r bed. Ook wel allemaal werkmans-kinderen, maar toch meestal wèl verzorgd met een bord warm eten en een paar dekens om lekker onder te kruipen. En als je dan zoo heelemaal niks had, geen vader, die je eens op z'n knie nam, geen moeder, die je eens lekker toedekte, geen hapje warm eten en ze je dan per slot van rekening nog je krentebol afpakten... nou jongens, dan voelde je de kou en den honger... dan had je niks geen pret meer...
Kruimeltje, met de handen in de zakken, slenterde straat in, straat uit. Hij wist ergens in een steeg een kist met hooi, onder den luifel van een ouderwetsch winkeltje. Hij had er al meer dan eens den nacht doorgebracht, als Vrouw Koster
Chr. van Abkoude, Kruimeltje