125
‘ Je mot'r niet nijdig om weze, hoor... Maar die knul zei, dattie z'n hond naar 't Hondepark had gebroch en toen zei ik dattet 'n gemeene streek was... is dat niet waar, meester... honde benne echt lief en in 't Hondepark worre ze gestikt met gas... Nou enne toen gaf-ie me een smeer op me toet... Mot-ie net bij mijn weze... gommes, 'k doch da'k door hem héén sloeg... ’
Meester Leentvaar had al veel in het onderwijs meegemaakt, maar zoo'n type had hij nog nooit ontmoet. Hij wist niet, of hij Kruimeltje op zijn knie zou nemen of hem uit de klas zetten. Hij zei niets, snoot zijn neus nog eens en ging Tony kalmeeren. ‘ Is het waar, Tony, dat jij hem een klap gaf? ’
‘ Hij sloeg eerst, ’ jokte Tony.
Maar er waren getuigen, die het gezien hadden.
‘ 's Nietes, meester, ’ zei een meisje, ‘ Tony sloeg eerst. ’
‘ Dus je jokt, Tony, en dat is heel leelijk. Men behoort ten alle tijde de waarheid te spreken. Intusschen ben je al genoeg gestraft en raad ik je aan, in den vervolge wat voorzichtiger te zijn, alvorens je handen uit te steken. ’
Kruimeltje werd weer naar zijn plaats gezonden en toen luidde de schoolbel. ----------
Om twaalf uur stonden Wilkes en Moor op hun vriendje te wachten. Kruimeltje stormde op hen toe, omarmde Moor, die als dol om hem heen sprong en luid blafte en drukte Wilkes de hand.
‘ En hoe heb je het gemaakt, mijn jongen? ’ vroeg deze. ‘ Emmes, hoor, emmes. ’
‘ Nou niet zulke rare woorden meer, Kruimeltje. ’
Chr. van Abkoude, Kruimeltje