6
huizen, ramen en winkels waren wit-omlijst en de voorbijgangers hadden malle plakkaten sneeuw op hun jassen en parapluies.
‘ Hééééé... Kruimeltje!!! ’
Het jongetje met den krentebol keek om, zag een kameraadje aan den overkant. Kruimeltje was juist van plan een fl inken hap in den warmen krentebol te doen, toen het gezicht van den ander hem van plan deed veranderen en hij het gebak in zijn zak liet verdwijnen.
‘ Wat hebbie daar? ’ vroeg de ander, naderbij komend. ‘ Niks. ’
‘ Swelles... je stak wat in je zak ’ ... hield de tweede vol. ‘ Zal 'k an jou vrage of ik wat in me zak mag steke? ’ ‘ Nou mij 'n zorg. ’
‘ Zeg Keesie, ’ zei Kruimeltje, om de aandacht van den krentebol af te leiden, ‘ heb
jij 'n slee? ’
‘ Ja, thuis onder de trap. ’ ‘ Laten we 'm halen. ’ ‘ Da's goed, kom mee. ’
Kruimeltje was een alleraardigst boefje, veel te klein voor zijn leeftijd, maar met een guitig gezicht. Hij leek meer op een kind van zes jaar, ofschoon hij al tien was. Blauwe oogen had hij en licht blond haar, dat hoognoodig eens door den kapper onderhanden genomen moest worden.
Zijn veel te groote slappe pet droeg hij met de klep op zij, dat was zoo zijn gewoonte. En zijn kleeren waren bepaald afkomstig van denzelfden vriendelijken gever, die ook de pet geleverd had, want ze waren hem een paar maten te groot. De broek was te lang, de schoenen te groot, kiel en overjas slobberden hem om de kleine leden. Op en top het type van een verwaarloosd ventje, echt stadsboefje met al de ‘ gewiekstheid ’ van een vol-
Chr. van Abkoude, Kruimeltje