101
rende achter hem aan en ze hielden niet stil, voor ze boven aan de straat gekomen waren. Moor sprong luid blaffend om hem heen en het was aan alles te zien, dat de vriendjes weer heelemaal in hun element waren.
Met z'n drieën namen ze plaats op de slee, Moor voorop, Kruimeltje hem
vasthoudend en Keesie er achter. ‘ Vooruit... daar gaat-ie weer... ’
Eerst langzaam, toen met meer en meer vaart, gleden ze de hellende straat af. Wegens het late uur was er weinig verkeer van wagens meer, zoodat ze vrij baan hadden.
Het ging prachtig... huizen en menschen vlogen voorbij, tot onder aan de straat hun vaart verminderde en de slee stilhield op ongeveer twee passen afstand van een politie-agent, die met gefronste wenkbrauwen naar Kruimeltje keek.
De jongen lette niet op den agent en stond van de slee op, toen hij plotseling een hand op zijn schouder voelde. Kruimeltje keek op en staarde met verschrikte oogen in het behaarde gezicht van den agent.
‘ Wel vrindje... ’ begon deze.
Maar hij had geen gelegenheid zijn vriendelijke toespraak te voltooien, want nauwelijks had Kruimeltje bemerkt, wie hem aansprak, of hij draaide zich om met een ruk en rende een zijstraat in.
De agent begon hem te achtervolgen, maar had niet gerekend op de tegenwerking van Moor, die hem onophoudelijk voor de beenen liep, tegen hem opsprong en hem het voortgaan belette. Daardoor behaalde Kruimeltje een grooten voorsprong en was in minder dan geen tijd verdwenen. De agent werd zoo woedend op den hond, dat hij het dier een geweldigen schop wou geven, maar hij schopte in de lucht, gleed daardoor met zijn anderen voet op de gladde sneeuw uit en
Chr. van Abkoude, Kruimeltje