84
Eindelijk kwam de directeur van de inrichting, die gewoonlijk met den naam ‘ Vader ’ aangesproken werd, het kantoor binnen. Hij leek geen bijzonder vriendelijk mensch, had een krakerige stem en scheen niet erg met zijn betrekking in zijn schik te zijn. Hij werd op den voet gevolgd door de Moeder, die het volkomen tegenbeeld was van haar man. Het was een goedige, vroolijke en vriendelijke vrouw, een echte dikke, goedige Moeder, die het wel met haar beschermelingen meende. Vader Keyzer zette zich achter een groene tafel en zijn vrouw nam naast hem plaats.
Hij strekte zich uit in zijn volle lengte, stak zijn dunne steltbeenen onder de tafel, keek met half-gesloten oogen over zijn grooten bril en begon op een krakerigen toon:
‘ Wat is de naam van dit kind? ’
‘ Kruimeltje, ’ antwoordde de agent.
De Vader van het gesticht trok de wenkbrauwen hoog op en herhaalde langzaam: ‘ Krui-mel-tje...? ’
De agent lachte en de Moeder lachte mee.
‘ Die naam is hem jaren geleden gegeven, omdat hij zoo klein is, ’ verklaarde hij. Kruimeltje sprong op.
‘ Harry heet ik, ’ riep hij uit. ‘ Harry Volker en me vader is in Amerika en ik ga met
Wilkes me vader zoeke en ik wil niet in een gesticht. ’ ‘ Tut-tut... ’ suste de Vader. ‘ Kinderen hebben hier geen wil. ’
‘ Ik wil hier niet zijn, ’ herhaalde Kruimeltje, ‘ ik loop toch weer weg. ’
‘ Daar zal je geen kans toe hebben, ’ antwoordde de vader, ‘ we hebben een grooten
hond hier en die haalt je toch weer terug. ’
‘ Heb je een hond hier? ’ vroeg Kruimeltje met schitterende oogen. ‘ Dat is fi jn. Ik
heb ook een
Chr. van Abkoude, Kruimeltje