Hoofdstuk 77

..

Elisabeth hield de brief in haar hand die haar zus aan Raychel had geschreven. Er stond in dat ze dolblij was dat haar dochter langs wilde komen en ze beschreef waar het pension was waar ze een kamer huurde. Elisabeth probeerde kalm te blijven, maar dat was heel moeilijk. Godzijdank reed John. Hij was, hoe cliché het ook klonk, haar rots in de branding. Dat was hij altijd geweest en ze was heel blij dat haar nichtje in Ben haar eigen rots had gevonden.

Haar zoontje Ellis was bij ‘tante’ Janey en stapelgekke ‘oom’ George en Ellis zou het ongetwijfeld bijzonder naar zijn zin hebben met Janeys zoon Robert en hun nieuwe, logge sintbernardpup Jimbo. Ze kon hem niet meenemen.

De rit naar Newcastle duurde twee uur. Elisabeths zenuwen begonnen nog meer op te spelen toen ze de Engel van het Noorden passeerden. Ze deed haar ogen dicht en vroeg de engel haar kracht te geven omdat ze niet wist wat ze zou voelen als ze Bev zag, het monster dat haar eigen kind had mishandeld en had toegestaan dat haar vriend hetzelfde deed, was ook het kleine meisje dat ze in haar slaapkamer had horen huilen omdat hun vader haar misbruikte. Ze wist niet welke Bev ze wilde zien als deze de deur voor haar opendeed.

Het navigatiesysteem verkondigde dat ze hun bestemming hadden bereikt als ze de hoek omsloegen. John reed langzaam verder en zocht het bord van het pension waar Bev, die een grote verzoening met haar dochter verwachtte, woonde.

‘Ik ga met je mee,’ zei John.

‘Nee, jij wacht hier,’ zei Elisabeth. ‘Het is niet bepaald een buurt waar je een mooie auto onbeheerd kunt achterlaten.’

‘Het is ook niet bepaald een buurt waar ik mijn vrouw alleen een gebouw binnen wil laten gaan,’ zei John onverbiddelijk. ‘Ik breng je op zijn minst tot de deur.’

Elisabeth protesteerde niet. John wilde zeker weten dat ze veilig binnen was en haar zenuwen speelden met de minuut meer op.

De ingang leek op die van een Chinees afhaalrestaurant in een asobuurt. Goedkope houten panelen en een halfhartige poging om de muren op te vrolijken met een paar opzichtige foto’s in plastic lijsten. Er zat een luik in de muur, waarschijnlijk voor de receptie. Achter het luik zag Elisabeth een vrouw met haar rug naar haar toe zitten. Ze luisterde naar een iPod en keek op hetzelfde moment naar een draagbare televisie.

‘Hallo!’ riep John door het luik. Toen dat geen effect had, begon hij op de houten omlijsting te slaan. ‘We zijn hier voor Marilyn Hunt.’

‘Bovenste verdieping kamer acht,’ zei de vrouw, waarna ze haar aandacht weer op de televisie richtte.

‘Duidelijk een erg veilig pension,’ fluisterde John.

‘Ga jij nu terug naar je auto,’ zei Elisabeth.

‘Ik heb al gezegd dat ik met je mee naar boven ga,’ zei John koppig. Ze liepen over kale, smalle wenteltrappen naar de derde verdieping. Een smoezelig dakraam met spinnenwebben liet wat grijs licht binnen, wat de sfeer nog deprimerender maakte. Het tapijt op de overloop was smerig en de muffe stank werd niet gemaskeerd door de drie luchtverfrissers die er hingen.

Elisabeths hart sloeg op hol toen ze haar hand hief om te kloppen. Ze haalde hem in de laatste seconde weg en nam even de tijd om haar gedachten te ordenen. Ze had geen idee wat ze zou aantreffen als de deur openging, en ze kon zich er dus op geen enkele manier op voorbereiden. Vooruit, Elisabeth, sprak ze zichzelf toe, waarna ze met haar knokkels op de deur sloeg. Elisabeth hoorde iemand lopen en even later ging de deur open. Voor haar stond de zus die ze al die jaren niet meer had gezien, de zus om wie ze emmers tranen had gehuild, die ze had gezocht, voor wie ze had gebeden. Het benam haar de adem. Ze zou haar niet hebben herkend in de opgezwollen vrouw met het geblondeerde haar die zoveel ouder leek dan ze was. Alleen in haar grijze ogen zag ze een zweem van de Bev die ze ooit had gekend.

De twee vrouwen staarden roerloos naar elkaar. Bev was uiteindelijk degene die de stilte met één ademloos woord verbrak: ‘Elisabeth?’

‘Ja.’

‘Hemel, dit verwachtte ik niet. Waar is Lorraine?’

‘Laten we naar binnen gaan,’ antwoordde Elisabeth. ‘John, je kunt nu beter gaan, alles is goed. John!’ Hij was in gedachten verzonken en aan de uitdrukking op zijn gezicht te zien, waren het geen plezierige gedachten. Hij knikte en liep langzaam de trap af.

Bev stapte opzij om Elisabeth binnen te laten.

‘Het is een krot, ik weet het, maar het is tijdelijk,’ zei Bev terwijl ze gegeneerd naar de kamer gebaarde.

‘Het maakt niet uit. Ik ben niet gekomen om te zien hoe je woont.’

Het was een functionele, primaire kamer, maar het was er brandschoon. Tegen de linkermuur stond een tweepersoonsbed en onder een schuin Velux-raam stonden een tafel, een stoel en een oude bank, bedekt met een rode sprei. Rechts zag ze een oude walnoothouten kledingkast, een afgeleefde ladekast, een schoenenrek met vrouwen- en mannenschoenen, drie keukenkastjes, twee laden en een kleine, glanzende, roestvrijstalen gootsteen. Er lag een dik Chinees kleed over het goedkope gedessineerde tapijt en Elisabeth rook schoonmaakmiddel. Naast de fluitketel stonden twee bekers en een schaaltje met chocoladekoekjes. De deur was nog steeds open en Bev keek naar buiten.

‘Is ze hier? Komt ze straks naar boven?’ vroeg ze. Ze had een zwaar Geordie-accent. Nog een verschil tussen de zussen.

‘Nee, ze is er niet,’ zei Elisabeth. ‘Je kunt de deur dichtdoen.’

‘Waarom komt ze niet? Ze had het beloofd.’

‘Je zult eerst met mij moeten praten. Doe de deur dicht.’

Bev sloot de deur en liep naar het fornuis om de fluitketel op te zetten.

‘Wil je iets drinken?’

‘Ik hoef niets, dank je,’ zei Elisabeth op het moment dat Bev haar wilde vragen of ze thee of koffie wilde. Bev schepte wat koffiepoeder in een beker en Elisabeth keek naar haar en probeerde de zus om wie ze zo lang verdriet had gehad terug te vinden in deze vreemdeling. Het lukte haar niet.

‘Het is vreemd om je hier te zien, Elisabeth. Het is zo’n tijd geleden,’ zei Bev schutterig. Ze rilde alsof ze het koud had en trok haar vest met een verdedigend gebaar dicht om zich heen. ‘Hoe heeft Lorraine je gevonden? Is alles goed met haar?’

‘Alles is goed met haar.’ Hoewel Elisabeth er dagenlang over had nagedacht wat ze tegen Bev wilde zeggen, kon ze op dit moment nauwelijks een woord uitbrengen.

Bev deed kalm suiker uit een zak in haar beker en roerde sierlijk met haar pink omhoog, een handeling die tegenstrijdig was met haar armoedige uiterlijk. Ze deed het duidelijk om iets te doen te hebben. Ze dronk niet uit de beker, maar bleef erin roeren.

‘Ik weet niet wat ik tegen je moet zeggen,’ zei ze voorzichtig.

‘Ik ook niet,’ zei Elisabeth op kille toon.

‘Ik moet echt heel erg nodig met mijn dochter praten,’ zei Bev. ‘Ik moet haar zien.’

‘Je zult het met mij moeten doen. Ze wil je niet zien, Bev.’

‘Ze heeft geschreven en...’

‘Die brief heb ik geschreven, met haar toestemming natuurlijk. Ik wist niet zeker of je mij wilde zien.’

‘O.’

‘Ze heeft me alles verteld en ik kan niet zeggen dat ik het haar kwalijk neem dat ze niet wil komen.’

Bev legde het lepeltje in de gootsteen. ‘Ik hoopte dat ze me wilde zien, alleen deze ene keer. Ik weet dat ze me maar een keer wil zien en dat kan ik haar niet kwalijk nemen. Ik wilde zeggen dat het me spijt. Voor alles wat ik haar heb aangedaan.’

‘Dat kun je beter in een brief schrijven, zodat je haar de beproeving van een confrontatie bespaart,’ antwoordde Elisabeth.

‘Ik deed het voor haar. Ik dacht dat ze misschien... misschien wilde...’ Bev struikelde over haar woorden en haalde diep adem. ‘Ik dacht dat ze het me misschien betaald wilde zetten.’

‘Hoe dan? Wil je dat ze hiernaartoe komt om je te slaan?’

Bev haalde haar schouders op. ‘Of schreeuwen of gillen. Wat ze maar nodig heeft.’

‘Ze is niet haatdragend. Het is een heerlijk, goedhartig meisje.’

‘Ik heb zoveel fouten gemaakt.’

Het huwelijk en het moederschap hadden Elisabeth zachter gemaakt, maar nu voelde ze zich opnieuw de ongeremde tiener die ze ooit was geweest. ‘Fouten? Dat is een milde omschrijving, vind je niet? Hoe kon je? Hoe kon je al die dingen laten gebeuren? Met je eigen kind?’

‘Weet je wat er met mij is gebeurd als kind? Nee, dat weet je niet!’ antwoordde Bev met een snik in haar stem. ‘Je hebt er geen flauw idee van wat ik heb meegemaakt.’

‘Dat heb ik wel,’ zei Elisabeth terwijl ze harder ging praten. ‘Ik weet wat je hebt meegemaakt omdat papa met mij begon toen jij weg was.’

Bevs mond viel open in een o. ‘Dat spijt me,’ zei ze uiteindelijk. ‘Dat wist ik niet.’

Elisabeth lachte zonder het kleinste beetje humor. ‘Nee, dat zal wel niet, maar je hebt me bij hem achtergelaten. Is het nooit bij je opgekomen dat hij bij mij zou proberen wat hij jou heeft aangedaan? Je had het iemand kunnen vertellen toen je vertrok, om mij te beschermen, maar dat heb je niet gedaan.’

Elisabeth dacht terug aan de grote, chagrijnige zus met het bleke gezicht, die ze vroeger plaagde zonder te weten dat hun vader haar misbruikte. Jarenlang had ze zichzelf gestraft omdat ze het zich niet had gerealiseerd, omdat ze te jong was geweest om te helpen, tot John Silkstone in haar leven was gekomen en van haar had gehouden en haar had gedwongen om het feit onder ogen te zien dat ze het waard was om van gehouden te worden.

‘Ik kan de klok niet terugdraaien en er is heel veel wat ik niet goed kan maken, maar ik zou willen dat ik dat wel kon. Ik dronk en gebruikte veel drugs,’ zei Bev zonder in de ogen van haar zus te kijken. ‘Ik probeer dat niet als excuus te gebruiken.’

‘Het is ook geen excuus,’ viel Elisabeth haar in de rede.

‘Nee, dat is het niet. Het was allemaal mijn schuld. Ik ben nu clean. Ik heb mezelf aangepakt toen ik uit de gevangenis kwam. Het heeft me jaren gekost. Ik vertrek hier volgende week, ik heb een kleine huurwoning gekregen.’

‘Dat is mooi,’ zei Elisabeth omdat ze niet wist wat ze anders moest zeggen.

‘Ik had nooit moeder moeten worden, ik weet het. Ik had haar voor adoptie af moeten staan. Ik kan nooit goedmaken wat ik... wat ik met haar heb laten gebeuren. En het andere kindje. De drugs hebben haar vermoord. Ik was zwaar verslaafd. Ik heb het feit onder ogen moeten zien dat ik mijn eigen kind heb vermoord. Heeft Lorraine je dat verteld?’

‘Ja, ik weet het,’ zei Elisabeth.

Bev ging op de bank zitten en frunnikte zenuwachtig aan haar ketting. ‘Ik ben zo bang geweest om Lorraine weer te zien. Ik... ik had het gevoel dat het moest, maar ik wist niet hoe ik dat moest zeggen.’

‘Ik zal haar vertellen dat het je spijt,’ zei Elisabeth. Ze wilde deze deerniswekkende vrouw haten, maar dat lukte haar niet helemaal. Ze voelde medelijden, weerzin en boosheid, maar geen haat.

‘Dat is het niet alleen.’ Bev kuchte. ‘Er is meer.’

‘Wat dan?’ vroeg Elisabeth terwijl Bev haar handen voor haar gezicht sloeg en telkens weer ‘o god’ kreunde.

‘Het is... ik weet het niet voor honderd procent zeker...’

Elisabeth had aangenomen dat Bev alleen haar spijt wilde betuigen. Wat kon er nog meer zijn? ‘Waar ben je niet zeker van?’

‘Herinner je je de Siddalls nog? Van school? Ze hadden een meisje in elk schooljaar. Charlene Siddall zat bij mij in mijn klas. Ze had een tweelingbroer die naar de jongensschool ging: Michael.’

‘Ik herinner me hem,’ antwoordde Elisabeth. Ze wist niet waar Bev naartoe wilde, maar ze kende de Siddalls inderdaad. Ze vormden een asociaal, groot gezin. De naam kwam af en toe nog voor in de Barnsley Chronicle, meestal in verband met drugs, vechtpartijen en winkeldiefstal.

‘Ik heb seks gehad met Michael,’ ging Bev verder.

Elisabeth was in de war. ‘Wat heeft dat te maken met Ra... Lorraine?’

Bev haalde diep adem, maar het wrede geheim dat ze achtentwintig jaar bij zich had gedragen, kwam als een fluistering uit haar mond.

‘Hij kan Lorraines vader zijn. Ik weet het niet zeker, maar dat is hij misschien.’

‘Wat?’

‘Als baby leek ze op hem. Zeg tegen haar dat het me spijt. Het spijt me zo erg.’

Bev begon zachtjes te huilen terwijl Elisabeth probeerde de informatie te verwerken. Raychel was misschien geen kind uit een onwettige verbintenis en was misschien toch in staat om zelf kinderen te krijgen.

‘Jezus christus. Waarom heb je haar dat niet eerder verteld?’ Elisabeth snapte er niets van. Waarom zou Bev zoiets voor zich houden? Waarom had ze haar dochter verteld dat ze was geboren uit een incestueuze relatie terwijl de kans bestond dat het niet zo was?

‘Ik was destijds een heel ander mens. Ik was gekwetst en ik wilde op mijn beurt ook kwetsen.’

Plotseling begreep Elisabeth het: Bev had haar dochter gehaat en gestraft om wat ze zelf had doorgemaakt. Het was zo verwrongen dat ze er letterlijk misselijk van werd.

Bev bleef aan haar ketting frunniken en toen Elisabeth zag dat het een kruisje was, raakte ze door het dolle heen. Ze overbrugde de afstand tussen hen met twee stappen, sleurde Bev aan haar sjofele vest omhoog en smeet haar tegen de muur.

‘Je hebt een klein kind verteld dat haar opa haar vader was terwijl je dat niet zeker wist? Wat voor beest ben jij?’

Bev gilde, maar probeerde zich niet te verdedigen. ‘Ik weet het, ik weet het, het spijt me. Het spijt me dat ik dat heb gedaan. Het spijt me ook dat ik jou heb achtergelaten. Het spijt me dat ik ben weggelopen en dat ik het niemand heb verteld.’ Ze kromp ineen, in afwachting van de klap die niet kwam. Elisabeth liet haar los. Er zou niets goeds voortkomen uit nog meer geweld. Daar hadden ze allebei hun portie van gehad. Bev bleef ineengekrompen tegen de muur staan.

‘Ik zal haar vertellen wat je hebt gezegd,’ zei Elisabeth, die zich probeerde te beheersen. Ze wilde naar huis om te bedenken hoe ze dit allemaal aan Raychel moest vertellen, maar er was nog een ding dat ze moest doen. Ze zocht in haar tas en haalde er een cheque uit die ze in Bevs hand duwde.

‘Toen papa stierf, heb ik zijn huis verkocht. Ik heb het geld op een rekening gezet voor het geval ik je ooit zou vinden. Ik heb er nooit een cent van gebruikt. Het is van jou.’

Bev keek wezenloos naar de cheque. Daarna stak ze haar hand langzaam uit naar Elisabeth. ‘Dit is het geld van Bev Collier,’ zei ze, ‘en er is hier geen Bev Collier.’

‘Er staat geen “Bev Collier” op. Ik heb de gemachtigde opengelaten. Ik wist niet welke naam ik moest opschrijven,’ zei Elisabeth.

‘Wat voor naam je ook opschrijft, het is nog steeds Bev Colliers geld, en die persoon bestaat niet meer.’

‘Toch is het van jou.’

Bev hield haar hand nog steeds uitgestoken. ‘Ik wil het niet.’

‘Heb je het bedrag gezien? Er staat meer dan 40.000 pond op die rekening en dat is allemaal van jou.’

‘Ik kan lezen. Maar ik wil het niet. Neem het terug.’

‘Je wijst het af?’ vroeg Elisabeth ongelovig. ‘Niemand wijst zoveel geld af.’

‘Dat heb jij blijkbaar ook gedaan, anders had je het zelf gebruikt,’ zei Bev.

‘Ik laat de cheque bij je achter,’ zei Elisabeth, die naar de deur begon te lopen. Ze had gedaan waarvoor ze was gekomen. Ze bleef staan toen ze papier hoorde scheuren.

‘Het is niet van mij,’ zei Bev, die de cheque in acht stukken had gescheurd. ‘Ik wil dat geld niet. Ik leef eenvoudig en zonder complicaties. Het heeft me veel tijd gekost om dit stadium te bereiken.’

Elisabeth leek nog steeds niet overtuigd.

‘Alsjeblieft, Elisabeth,’ smeekte Bev. ‘Het zou mijn situatie veranderen en dat wil ik niet. Ik kan er niet mee omgaan. Geef het aan Lorraine. Vertel alleen niet dat het van mij afkomstig is. Vertel haar iets anders, iets leuks,’ ging Bev verder. ‘Zeg niet dat ik het aan haar heb gegeven, dat zou een band tussen ons scheppen en wij horen niet bij elkaar. Ze moet vrij van me zijn. Alsjeblieft. Daarom wilde ik haar vandaag zien. Nog een laatste keer.’

Elisabeth zag dat Bev elk woord meende.

‘Ik zal doen wat je hebt gevraagd.’ Elisabeth deed de deur open. Ze moest deze kamer uit.

‘Elisabeth.’ Bevs stem klonk klein en gebroken. Het was de stem die Elisabeth zich van haar zusje herinnerde. Het bracht haar terug naar het verleden, naar twee meisjes die samen een legpuzzel maakten voordat de gebeurtenissen alles kapot hadden gemaakt. De tranen sprongen in Elisabeths ogen.

‘Vertel alleen of ze gelukkig is.’

‘Ja,’ knikte Elisabeth, ‘ze is gelukkig.’

‘Daar ben ik blij om. Tot ziens, Elisabeth.’

‘Tot ziens, Bev. Veel geluk.’

‘Jij ook.’

Elisabeth deed de deur achter zich dicht, liep de trap af, bleef op de overloop staan en huilde de laatste tranen die ze ooit nog om haar zus zou vergieten. Ze droogde haar ogen zodat John niet zou zien dat ze had gehuild en liep de straat op in de richting van de auto. Het was nog nooit zo heerlijk geweest om frisse lucht te kunnen inademen.

Zomervlinders
9789049952310.xhtml
9789049952310-1.xhtml
9789049952310-2.xhtml
9789049952310-3.xhtml
9789049952310-4.xhtml
9789049952310-5.xhtml
9789049952310-6.xhtml
9789049952310-7.xhtml
9789049952310-8.xhtml
9789049952310-9.xhtml
9789049952310-10.xhtml
9789049952310-11.xhtml
9789049952310-12.xhtml
9789049952310-13.xhtml
9789049952310-14.xhtml
9789049952310-15.xhtml
9789049952310-16.xhtml
9789049952310-17.xhtml
9789049952310-18.xhtml
9789049952310-19.xhtml
9789049952310-20.xhtml
9789049952310-21.xhtml
9789049952310-22.xhtml
9789049952310-23.xhtml
9789049952310-24.xhtml
9789049952310-25.xhtml
9789049952310-26.xhtml
9789049952310-27.xhtml
9789049952310-28.xhtml
9789049952310-29.xhtml
9789049952310-30.xhtml
9789049952310-31.xhtml
9789049952310-32.xhtml
9789049952310-33.xhtml
9789049952310-34.xhtml
9789049952310-35.xhtml
9789049952310-36.xhtml
9789049952310-37.xhtml
9789049952310-38.xhtml
9789049952310-39.xhtml
9789049952310-40.xhtml
9789049952310-41.xhtml
9789049952310-42.xhtml
9789049952310-43.xhtml
9789049952310-44.xhtml
9789049952310-45.xhtml
9789049952310-46.xhtml
9789049952310-47.xhtml
9789049952310-48.xhtml
9789049952310-49.xhtml
9789049952310-50.xhtml
9789049952310-51.xhtml
9789049952310-52.xhtml
9789049952310-53.xhtml
9789049952310-54.xhtml
9789049952310-55.xhtml
9789049952310-56.xhtml
9789049952310-57.xhtml
9789049952310-58.xhtml
9789049952310-59.xhtml
9789049952310-60.xhtml
9789049952310-61.xhtml
9789049952310-62.xhtml
9789049952310-63.xhtml
9789049952310-64.xhtml
9789049952310-65.xhtml
9789049952310-66.xhtml
9789049952310-67.xhtml
9789049952310-68.xhtml
9789049952310-69.xhtml
9789049952310-70.xhtml
9789049952310-71.xhtml
9789049952310-72.xhtml
9789049952310-73.xhtml
9789049952310-74.xhtml
9789049952310-75.xhtml
9789049952310-76.xhtml
9789049952310-77.xhtml
9789049952310-78.xhtml
9789049952310-79.xhtml
9789049952310-80.xhtml
9789049952310-81.xhtml
9789049952310-82.xhtml
9789049952310-83.xhtml
9789049952310-84.xhtml
9789049952310-85.xhtml
9789049952310-86.xhtml
9789049952310-87.xhtml
9789049952310-88.xhtml
9789049952310-89.xhtml
9789049952310-90.xhtml
9789049952310-91.xhtml
9789049952310-92.xhtml