Hoofdstuk 48

..

Toen Christie de volgende ochtend vroeg op de afdeling kwam, was Grace er al. Ze zat achter haar bureau met haar hoofd in haar handen en had enorme hoofdpijn, erger dan een kater.

‘Lieve hemel, Grace, is alles goed met je? Je ziet lijkbleek,’ zei Christie onmiddellijk.

Niet jij ook, was Grace’ eerste gedachte. Eerst had Gordon tegen haar gezegd dat ze er moe uitzag, en nu haar collega. Ze was gisteravond om kwart over negen gaan slapen en herinnerde zich nauwelijks dat haar hoofd het kussen had geraakt. Het was een vaste, droomloze slaap geweest en ze was om halfzes wakker geworden met een bonkend hoofd. Ze voelde zich alsof ze de halve nacht wakker was geweest. Extra sterke paracetamol had de ergste pijn weggehaald, maar de pillen waren uitgewerkt en haar hoofdpijn was erger dan ooit. Ze had net weer twee paracetamol ingenomen en hoopte dat die snel zouden werken.

‘Hier, neem mijn koffie,’ zei Christie terwijl ze haar beker voor Grace neerzette. ‘Ik heb er nog niet van gedronken en jij drinkt je koffie op dezelfde manier als ik.’

‘Dat hoeft niet,’ zei Grace, maar Christie was niet iemand die nee accepteerde. ‘Goed, dank je, Christie. Ik heb gewoon heel zwaar geslapen. Ik voel me vermoeider dan als ik helemaal niet had geslapen.’

‘Waarom kom je in vredesnaam naar kantoor als je je niet goed voelt?’ vroeg Christie. ‘Ga naar huis en laat je echtgenoot je in de watten leggen.’

‘Alsjeblieft niet!’ zei Grace snel. Ze werkte liever met hoofdpijn dan dat ze met hem thuis was.

‘Is het op dit moment niet fijn om thuis te zijn?’ vroeg Christie voorzichtig.

Grace duwde tegen haar slapen waardoor de bonkende pijn tijdelijk verdween.

‘Zo zou je het kunnen zeggen,’ antwoordde ze. ‘Ik denk dat mijn man een late midlifecrisis heeft.’

‘Gaat hij ’s avonds op stap in een leren broek?’ vroeg Christie.

‘Nee, eerder het tegenovergestelde. Hij wil dat ik met pensioen ga en dat we heel gelukkig in een caravan leven, al sokken breiend en sabbelend op Werther’s Originals.’

‘O jee,’ zei Christie. ‘Daar is het nog een beetje vroeg voor, nietwaar?’ Grace was een levendige vrouw, van wie ze zich kon voorstellen dat ze op haar negentigste nog steeds mooi was en hoge hakken droeg. Ze kon zich haar niet voorstellen met Devon Violet-parfum en sjofele hoeden. Grappig, ze had niet verwacht dat Grace een echtgenoot had die zich oud voelde.

‘Het is verschrikkelijk,’ ging Grace verder. ‘Hij is de laatste tijd zoveel erger geworden. Ik weet niet wat er met hem aan de hand is.’

‘Hoelang zijn jullie ook alweer getrouwd?’ vroeg Christie.

‘Drieëntwintig jaar. Je zou denken dat je iemand in die tijd redelijk leert kennen, maar... de laatste tijd... is het alsof hij iemand anders is. Er is iets... vreemds aan de hand in zijn...’

Ze tikte op haar slaap en realiseerde zich daarna dat ze te veel had gezegd. Ze werd zo in beslag genomen door haar hoofdpijn dat ze niet lette op wat ze zei.

Malcolms verschijning maakte een eind aan het gesprek.

‘Goedemorgen, dames.’ Hij keek nauwlettend naar Grace. Ze zag eruit alsof ze een stomp op haar neus had gekregen; haar ogen waren gezwollen en er zaten donkere schaduwen onder. Aha, is de elegante Grace stiekem een alcoholist? ‘Heeft de halve afdeling vandaag vrij?’

‘Nee,’ antwoordde Christie zonder een poging te doen om zijn glimlach te beantwoorden. ‘Het is nog vroeg.’

Het duurde nog tien minuten voordat de werktijd officieel begon. Het was hun schuld niet dat Malcolm op zo’n belachelijk tijdstip verscheen. Dat hij achtenzeventig uur per dag op het werk was, wilde nog niet zeggen dat hij ook echt werkte – behalve als meneer McAskill langskwam. Dan verdiende hij een Oscar voor zijn rol als drukke afdelingsmanager Kaas.

Malcolm deed zijn mond open om een slim weerwoord te geven, maar werd afgetroefd door Christie.

‘Het spijt me, Malcolm, maar ik heb een bespreking met James. Ik zie jou straks, Grace. En denk aan wat ik heb gezegd. Je gaat naar huis als die hoofdpijn erger wordt.’

‘Als je straks even tijd hebt...’ riep Malcolm haar na, maar ze leek hem niet te horen. Hij vermoedde dat ze het expres deed.

Grace keek naar beneden en leek hem ook te negeren.

Malcolm maakte zich lang. Hij haatte het dat de afdeling van Christie Somers zo duidelijk neerbuigend tegen hem deed. De krengen.

..

‘Hoe is het met jou?’ vroeg Grace later aan Anna, die koffie had gehaald. Gelukkig hadden de pillen haar hoofdpijn verdreven en ze voelde zich een stuk beter.

‘Niet slecht, helemaal niet slecht,’ antwoordde Anna, verbaasd omdat het de waarheid was en niet iets wat ze voor haar gevoel moest zeggen. Het ging inderdaad niet slecht. Op dit moment in elk geval.

‘Heb je nog iets van Tony gehoord?’

‘Nee,’ zei Anna. ‘Helemaal niets.’

‘Je lijkt er een stuk beter mee om te gaan.’

‘Weet je wat het probleem is, Grace? Ik weet nooit wanneer er een gedachte aan hem opkomt. Soms ben ik thuis en denk ik aan iets geks wat Dawn heeft gezegd en dan word ik ineens overspoeld door een vloedgolf van gedachten aan Tony en dan ben ik van slag. Hij betaalt nog steeds de helft van onze rekeningen, dus ik neem aan dat het niet helemaal voorbij is.’

‘En hoe staat het met je vampierontwerper?’ vroeg Grace terwijl ze dankbaar een slok koffie nam. Ze had de hele dag al een verschrikkelijk droge keel.

‘Eigenlijk is het heel leuk, hoewel ik niet weet hoe ik me voel als ik de televisie aanzet en mijn cellulitis kamerbreed op het scherm zie. Ik moet er niet aan denken.’ Anna huiverde bij de gedachte.

‘Je praat over jezelf alsof je er afschuwelijk uitziet, en dat is absoluut niet zo,’ bekritiseerde Grace haar voorzichtig. ‘En trouwens, die haarkleur staat je fantastisch.’

‘Dank je, ik heb het net gedaan. Het was hoog tijd.’

‘Je bent een prachtige vrouw en Vladimir Darq moet ervan overtuigd zijn dat je iets speciaals hebt, anders had hij je niet uitgekozen.’

‘Nee, hij heeft me uitgekozen omdat ik een leeg doek ben. Je kunt het niet leger krijgen dan dit,’ zei Anna terwijl ze naar haar lichaam gebaarde. ‘Maar toch, het intrigeert me of hij in staat is om me in contact te laten komen met de seksgodin die blijkbaar binnen in me zit. De woorden “naald” en “hooiberg” komen bij me op.’

‘Weet je, je moet een felrode lippenstift dragen, net als Christie.’ Grace stelde zich het effect voor. ‘Dat kun je heel goed hebben met jouw teint.’

‘Hmm... misschien koop ik er dit weekend inderdaad een,’ zei Anna nadenkend. Jane Cleve-Jones had brandweerrode lippenstift op gehad en dat stond haar fantastisch.

‘Mijn dochter heeft er een van Mac. Die maakt je lippen heerlijk zacht. Maar daarvoor moet je naar Meadowhall.’

‘Alsof ik iets anders te doen heb,’ grinnikte Anna. ‘Het weekend is lang genoeg nu het maandag Bank Holiday is. Ik denk dat een beetje winkelen in Meadowhall me goed zal doen. En hoe is het met jou, Grace? Je ziet vandaag erg bleek.’

‘Goed, dank je,’ antwoordde Grace. ‘Ik had vanochtend een beetje hoofdpijn, maar die is nu verdwenen.’

‘Hier,’ zei Anna terwijl ze in haar tas zocht en er een flesje uit haalde. ‘Lavendelolie. Doe daarvan iets op je slapen. Ik hoef het niet terug, er zitten nog maar een paar druppels in. Ik heb thuis meer.’

‘Dank je,’ zei Grace ontroerd door Anna’s vriendelijkheid. Ze vond het heerlijk om met deze vrouwen te werken en hoopte dat ze nog heel lang niet hoefde te stoppen. Sinds ze naar deze afdeling was gekomen, werd ze er zich steeds meer van bewust dat haar leven in de tegenovergestelde richting verliep dan de levens van andere mensen. Ze haastte zich naar haar werk toe om haar huis te kunnen ontvluchten. Nee, ze zou niet vragen of ze parttime kon werken, zoals Gordon had voorgesteld. In geen duizend jaar.

..

’s Middags passeerde Malcolm de receptie op weg naar een vergadering. Hij zag dat een van de receptionistes een verhit gesprek voerde met een man in een bruine jas en een gleufhoed. Hij zag er een beetje uit als een figurant in de zwart-witversie van Brief Encounter, erg Engels en deugdzaam. Kathleen, de receptioniste, schudde haar hoofd, maar de man met de hoed leek dat niet te accepteren. Malcolm had een oogje op Kathleen. Ze was een lekker ding en hij maakte van de gelegenheid gebruik om bij haar in een goed blaadje te komen.

‘Kan ik helpen?’ vroeg Malcolm.

‘Deze meneer wil het hoofd van de afdeling Personeelszaken spreken, maar zoals ik al heb verteld, is ze op vakantie,’ zei Kathleen op een beleefde maar stekelige toon.

‘Ik ga niet weg tot ik met iemand heb gepraat die het op die afdeling voor het zeggen heeft,’ zei de man. Kathleen keek zowel geïrriteerd als hulpeloos, en haar ogen smeekten Malcolm haar te helpen.

‘Mag ik vragen waar het om gaat?’ vroeg Malcolm uitermate beleefd met een kalmerende, kunstmatige glimlach.

‘En wie ben jij?’ vroeg de man onbeleefd.

‘Ik ben Malcolm Spatchcock. Ik ben afdelingsmanager.’

‘Maar niet van Personeelzaken, of hoe ze dat tegenwoordig ook noemen.’

‘We hebben allemaal contact met elkaar,’ blufte Malcolm.

De man dacht even na en besloot blijkbaar de glimlachende manager te vertrouwen. ‘Het gaat om mijn vrouw. Ze werkt op de afdeling Bakkerij. Haar naam is Grace Beamish.’

Het werd met de seconde ingewikkelder. Terwijl Gordon zijn rug naar de balie draaide, gebaarde Kathleen naar Malcolm. Wilde hij dat ze de bewaking belde? Malcolm was echter vastbesloten om de held te spelen.

‘Ja, ik ken Grace. Tot voor kort was ik haar manager bij Bakkerij. Laten we even gaan zitten, dan kunt u me vertellen waar het over gaat, en dan kan ik proberen om u en uw vrouw te helpen.’

‘Ik wil niet zitten, ik wil iets regelen,’ zei Gordon terwijl hij met een priemende vinger naar Malcolm wees. ‘Ik wil dat iemand me vertelt waarom mijn vrouw telkens weer wordt overgeslagen om met vervroegd pensioen te gaan. Ik neem aan dat je dat uit kunt leggen als je haar baas bent geweest.’

Malcolm leidde Gordon bij de receptie vandaan, waar zijn boze stem aandacht begon te trekken.

‘Ik ben een beetje in de war,’ zei Malcolm gladjes terwijl hij genoot van het feit dat hij misschien op het punt stond om iemand een hak te zetten. ‘Hebben we het over dezelfde Grace? De vrouw die nu assistent-manager van de afdeling Bakkerij is?’

‘Inderdaad,’ zei Gordon stijfjes.

‘Maar...’ Malcolm wist dat hij niets mocht zeggen. Het was vertrouwelijke informatie. Aan de andere kant kon hij zich er altijd uitkletsen door te zeggen dat hij was misleid. ‘... mevrouw Beamish heeft twee keer de kans gehad om met vervroegd pensioen te gaan en voor zover ik weet heeft ze dat aanbod afgeslagen.’

Malcolm zag Gordons kaak verstrakken. Hij had niet verwacht dat Grace met zo’n oude, chagrijnige vent getrouwd zou zijn. Hij dacht dat ze meer smaak zou hebben. Hij had zich haar altijd voorgesteld met een voormalige officier uit het leger, met geld, en niet met meneer Mottenbal 1930. Deze man leek eerder haar vader dan haar echtgenoot.

‘Ze heeft het afgeslagen,’ zei Gordon ademloos. ‘Ze heeft het afgeslagen.’

‘Hmm... ja, maar misschien heeft ze er spijt van. Ze zag er vanochtend erg moe uit toen ik langsliep. Ik hoop dat alles goed met haar is.’

‘Ze heeft het afgewezen,’ zei Gordon opnieuw. Hij leek moeite te hebben om de woorden in zich op te nemen.

‘Tja... ik mag er verder niets over zeggen, zelfs niet tegen haar echtgenoot. Het is vertrouwelijke informatie.’

Er viel ook niets meer te zeggen. Gordon had gehoord wat hij moest weten. Hij draaide zich zonder nog een woord te zeggen om en marcheerde het gebouw uit.

Malcolm knipoogde naar Kathleen, die dankbaar een kusje naar hem blies. Zou hij iets tegen Grace zeggen of zou hij wachten tot het drama zich in de komende paar dagen ontvouwde? Malcolm besloot tot het laatste. Dat zou die hooghartige krengen een lesje leren.

..

Malcolm verontschuldigde zich omdat hij laat was. Hij ging tegenover Christie aan de tafel zitten en glimlachte de hele vergadering. Ze had dolgraag willen weten waar hij aan dacht. Hij zag eruit als een kind dat tegen een wespennest had geschopt en nu op een reactie wachtte.

Zomervlinders
9789049952310.xhtml
9789049952310-1.xhtml
9789049952310-2.xhtml
9789049952310-3.xhtml
9789049952310-4.xhtml
9789049952310-5.xhtml
9789049952310-6.xhtml
9789049952310-7.xhtml
9789049952310-8.xhtml
9789049952310-9.xhtml
9789049952310-10.xhtml
9789049952310-11.xhtml
9789049952310-12.xhtml
9789049952310-13.xhtml
9789049952310-14.xhtml
9789049952310-15.xhtml
9789049952310-16.xhtml
9789049952310-17.xhtml
9789049952310-18.xhtml
9789049952310-19.xhtml
9789049952310-20.xhtml
9789049952310-21.xhtml
9789049952310-22.xhtml
9789049952310-23.xhtml
9789049952310-24.xhtml
9789049952310-25.xhtml
9789049952310-26.xhtml
9789049952310-27.xhtml
9789049952310-28.xhtml
9789049952310-29.xhtml
9789049952310-30.xhtml
9789049952310-31.xhtml
9789049952310-32.xhtml
9789049952310-33.xhtml
9789049952310-34.xhtml
9789049952310-35.xhtml
9789049952310-36.xhtml
9789049952310-37.xhtml
9789049952310-38.xhtml
9789049952310-39.xhtml
9789049952310-40.xhtml
9789049952310-41.xhtml
9789049952310-42.xhtml
9789049952310-43.xhtml
9789049952310-44.xhtml
9789049952310-45.xhtml
9789049952310-46.xhtml
9789049952310-47.xhtml
9789049952310-48.xhtml
9789049952310-49.xhtml
9789049952310-50.xhtml
9789049952310-51.xhtml
9789049952310-52.xhtml
9789049952310-53.xhtml
9789049952310-54.xhtml
9789049952310-55.xhtml
9789049952310-56.xhtml
9789049952310-57.xhtml
9789049952310-58.xhtml
9789049952310-59.xhtml
9789049952310-60.xhtml
9789049952310-61.xhtml
9789049952310-62.xhtml
9789049952310-63.xhtml
9789049952310-64.xhtml
9789049952310-65.xhtml
9789049952310-66.xhtml
9789049952310-67.xhtml
9789049952310-68.xhtml
9789049952310-69.xhtml
9789049952310-70.xhtml
9789049952310-71.xhtml
9789049952310-72.xhtml
9789049952310-73.xhtml
9789049952310-74.xhtml
9789049952310-75.xhtml
9789049952310-76.xhtml
9789049952310-77.xhtml
9789049952310-78.xhtml
9789049952310-79.xhtml
9789049952310-80.xhtml
9789049952310-81.xhtml
9789049952310-82.xhtml
9789049952310-83.xhtml
9789049952310-84.xhtml
9789049952310-85.xhtml
9789049952310-86.xhtml
9789049952310-87.xhtml
9789049952310-88.xhtml
9789049952310-89.xhtml
9789049952310-90.xhtml
9789049952310-91.xhtml
9789049952310-92.xhtml