Hoofdstuk 54

..

‘Ben je afgevallen?’ vroeg Raychel aan Anna zodra die haar jas uit had getrokken.

‘Nee,’ antwoordde Anna. Ze glimlachte omdat ze inderdaad niet was afgevallen, maar er absoluut slanker uitzag dankzij Vladimirs Darqone. Hij werkte echt en gaf haar een fantastisch figuur, ook onder saaie kleren. Ze durfde zelfs toe te geven dat ze zich er sexyer in voelde. De Darqone maakte dat ze zwieriger liep.

Het volgende uur vroegen haar collega’s hetzelfde, behalve Grace, omdat ze niet op haar werk was. Dat was vreemd.

‘Heeft Grace nog niet gebeld?’ vroeg Christie toen ze om tien uur uit haar vergadering met de afdeling Verkoop kwam. Het was niets voor Grace om te laat te komen.

‘Nee, nog niet,’ antwoordde Raychel.

‘Dat is een beetje vreemd, vinden jullie niet?’ vroeg Dawn. ‘Ik ken Grace nog niet zo lang, maar ik vind haar niet het type om weg te blijven zonder iets te zeggen. Daar is ze veel te professioneel voor.’

‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ zei Christie. Grace was inderdaad niet zo. En nee, ze kenden elkaar nog niet zo lang, maar de warmte tussen de vrouwen maakte de band tussen hen met elke dag die voorbijging sterker.

Christie vroeg het telefoonnummer van Grace op bij Personeelszaken. Ze hadden haar huisnummer, maar niet het nummer van haar mobiel. Ze was zich ervan bewust dat Personeelszaken het als een vorm van pesterij zou beschouwen en het absoluut verwerpelijk zou vinden als ze Grace belde, maar Christie zou haar excuses maken aan alle betrokkenen zodra zou blijken dat er niets aan de hand was met haar collega. Ze belde, maar kreeg een zoemtoon. Ineens schoot haar te binnen dat ze Niki kon bellen. Hij had de gegevens van Grace’ kleinzoon in zijn dossier. Misschien kon ze contact met de dochter van Grace opnemen. Dat zou in elk geval een begin zijn.

‘Waarom wil je haar nummer hebben?’ vroeg hij.

‘Grace is niet op het werk verschenen en ik ben daar een beetje ongerust over. Ik wil naar haar huis gaan om te kijken of alles in orde is.’

‘Christie, zou je dat wel doen?’

‘Niki, jij zou moeten weten hoe ik ben.’

‘Ja, helaas wel,’ zei Niki met een geërgerde zucht.

‘Waar woont ze?’

‘Powderham Crescent 32 in Penistone. Maar ik vind echt dat je er niet naartoe moet gaan. Dat hoort een afdelingsmanager niet te doen.’

‘Ik ga er niet naartoe als haar cheffin, Niki, ik ga ernaartoe als haar vriendin.’

‘Luister,’ zei Niki zuchtend, die de onwrikbare, koppige toon in de stem van zijn zus herkende. ‘Als je het serieus meent, zie ik je daar. Ik wil niet dat je problemen krijgt of dat er iets met je gebeurt.’

‘Ik ga, maar het is niet nodig dat jij erbij bent,’ protesteerde Christie. Ze wist echter dat hij net zo koppig was als zij. Een van hun voorouders was beslist een ezel geweest.

Christie belde naar Laura’s mobiel. Die ging zo vaak over dat ze zeker wist dat ze naar de voicemail zou worden doorgeschakeld, maar op het laatste moment nam een vrouw op.

‘Hallo,’ zei Christie. ‘Luister, je kent me niet, maar ik werk met je moeder samen en we zijn een beetje bezorgd omdat ze niet op haar werk is verschenen. Heb je misschien een telefoonnummer voor me? Dan kan ik controleren of we het juiste nummer in haar dossier hebben staan. En ik wil ook graag het nummer van haar mobiel.’

‘Ja, ja, natuurlijk,’ zei Laura gehaast. ‘We komen net terug van...’ Op dat moment viel de verbinding weg, maar even later ging het mobieltje in Christies hand over. Laura gaf het telefoonnummer, wat helaas hetzelfde was als het nummer in Grace’ dossier, en daarna gaf ze ook Grace’ mobiele nummer. Meteen daarop werd de verbinding weer verbroken en hoe vaak Christie ook terugbelde, ze kreeg voortdurend Laura’s voicemail.

Ze belde Grace’ mobiel, maar die ging ook meteen op voicemail over. Haar mooie stem nodigde de beller uit om een boodschap achter te laten, wat Christie inderdaad deed: ‘Grace, met Christie. Ik ben op kantoor. Kun je ons laten weten dat alles goed met je is? Kun je me op mijn rechtstreekse nummer bellen?’ Ze noemde het nummer en belde daarna opnieuw Grace’ huisnummer. Nog steeds een zoemtoon. Haar intuïtie vertelde haar dat er iets heel erg mis was, vooral als ze terugdacht aan het gesprek dat ze pasgeleden over haar thuissituatie hadden gehad. Ze moest het risico nemen dat achteraf bleek dat ze overdreven had gereageerd.

‘Ik krijg haar niet te pakken. Weet iemand waar’ – ze las het adres op dat Personeelszaken haar net had gegeven – ‘Powderham Crescent is? Er staat geen postcode bij! Wat een stommelingen zitten er bij Personeelszaken!’ snauwde Christie.

‘Het is die grote woonwijk bij Penistone,’ zei Raychel. ‘Net voordat je de stad in rijdt, na de grote rotonde, aan de linkerkant. Ze heeft me verteld dat ze daar woont.’

‘Ik denk dat ik ernaartoe rij,’ zei Christie.

‘Is dat niet een beetje... overdreven?’ vroeg Raychel voorzichtig.

‘Ik weet het niet,’ zei Christie. ‘Er is iets niet in orde, dat voel ik. Waarschijnlijk is het inderdaad overdreven, maar ik kan toch niet werken als ik me zorgen maak dus kan ik net zo goed naar haar toe gaan.’

‘Zolang je niet binnendringt als een arrestatieteam terwijl zij op de bank naar Morning Coffee zit te kijken,’ zei Raychel. Ze wist echter net als de anderen dat Grace nooit een dag vrij zou nemen zonder dat op kantoor te melden.

‘Hier is het nummer van haar dochter Laura, voor het geval je dat nodig hebt,’ zei Christie terwijl ze het nummer op een briefje schreef dat ze van het blok scheurde. ‘Ik ben zo snel mogelijk terug.’

‘Ben je echt zo bezorgd?’ vroeg Raychel, die plotseling huiverde omdat er een koude rilling langs haar ruggengraat liep.

‘Ja.’ Er klonk geen twijfel in Christies stem. ‘Als James vraagt waar ik ben, vertel het hem dan. Als iemand anders het vraagt, zeg dan dat het hem of haar niet aangaat.’ Ze pakte haar jas en liep door het kantoor naar de trap.

..

De woonwijk was niet moeilijk te vinden, maar het was een verschrikkelijk doolhof en Christie zag nergens straatnaamborden. Gefrustreerd parkeerde ze langs de stoep en liep naar het dichtstbijzijnde huis.

‘Het spijt me dat ik stoor,’ zei ze tegen de vrouw op pantoffels die aan het stofzuigen was. ‘Kunt u me vertellen waar Powderham Crescent is? Ik ben op zoek naar nummer 32.’

‘Dit is Powderham Crescent,’ zei de vrouw. ‘De straat loopt in een grote boog. Nummer 32 is aan het andere eind. Op een gegeven moment zie je een paar winkels en waarschijnlijk is het daar vlakbij.’

‘Heel hartelijk bedankt,’ zei Christie, waarna ze terugliep naar de auto, keerde en in de richting reed die haar net was gewezen. De huisnummers eindigden bij 74, waarna de winkels begonnen. Ze telde af tot ze bij een klein, onschuldig ogend hoekhuis kwam, dat aan drie kanten was omringd door een perfect gemaaid gazon en coniferen van ongeveer anderhalve meter. Christie parkeerde en liep aarzelend over het pad naar de voordeur.

Ze strekte haar hand uit naar de deurklopper, maar bedacht zich op het laatste moment, sloop naar het raam en keek naar binnen. Er was geen teken van leven. Ze wilde om het huis heen lopen, maar de hoge tuindeur aan de zijkant was op slot, dus liep ze terug naar de voordeur en deed de klep van de brievenbus omhoog. Er klonken vage geluiden van een radio en stemmen, zo zacht dat Christie niet zeker wist of ze het zich verbeeldde.

Ze hoorde een auto stoppen, draaide zich om en zag Niki uitstappen. Hij droeg zijn witte tandartsjas.

‘Je bent te beschermend, dat is niet goed,’ zei ze beschuldigend.

‘Sinds je oud genoeg bent om te lopen, weet je telkens weer in netelige situaties verzeild te raken,’ antwoordde Niki. ‘Je hebt nooit je best gedaan om voorzichtig te zijn.’ Hij keek naar het huis. ‘Er lijkt niets aan de hand. Weet je zeker dat haar auto niet gewoon stuk is en haar mobiel geen bereik heeft?’

‘Ik hoop het,’ zei Christie. ‘Maar je kent mij en mijn intuïtie.’

Niki knikte. Hij wist alles over de intuïtieve gevoelens van zijn zus.

Christie sloeg met de deurklopper en belde tegelijkertijd aan. Door het glazen raam zag ze even licht toen de deur aan het eind van de gang werd geopend en weer dichtging.

‘Ik weet zeker dat er iemand binnen is,’ zei ze. Ze bukte zich naar de brievenbus, duwde de klep open en riep: ‘Grace, ben jij dat? Grace, is alles goed met je?’

Op dat moment stopte er een splinternieuwe Volvo achter Niki’s auto. Een jongeman met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht stapte haastig uit.

‘Hallo. Ben jij Christie? Ik ben Paul, de zoon van Grace. Mijn zus heeft net gebeld om te vragen of ik wil gaan kijken hoe het met mijn moeder is, maar de verbinding werd verbroken en ik krijg haar niet meer te pakken. Wat is er aan de hand?’

‘Hallo, Paul, ik weet niet of er iets aan de hand is. Ik ben inderdaad Christie. Ik werk met je moeder samen, maar ze is vandaag niet op haar werk verschenen en daar maak ik me zorgen over. Ik weet zeker dat er iemand thuis is.’

Paul keek door het raam en probeerde het hek ook. Daarna klopte hij op de deur, de enige optie die over was.

‘Mam, pap, laat me erin. Ik ben het, Paul.’ Het vage silhouet van een man verscheen achter het rechthoekige, gedessineerde glas van de deur, en een ongeduldige stem zei: ‘Ga weg. Wat wil je?’

Ondanks alles was Paul opgelucht. Hij was bang geweest dat zijn ouders als slachtoffers van gewapende overvallers vastgebonden in de kamer lagen.

‘Pap, is mama daar? Laat me erin.’

‘Ga weg.’

De opluchting verdween. ‘Pap, wat is er aan de hand? Is alles goed met je?’

‘Natuurlijk is het goed met ons,’ zei Gordon. ‘Waarom zou dat niet zo zijn?’

‘Mama moest vandaag werken,’ zei Paul.

‘Ze werkt niet meer.’

Christie en Paul keken elkaar aan.

‘Pap, wat is er aan de hand? Waar is mama?’

‘Ik heb gezegd dat je moet ophoepelen en ons met rust moet laten,’ zei Gordon, waarna zijn silhouet verdween.

Paul woelde met zijn vingers door zijn haar. ‘Dit is heel vreemd,’ zei hij. Als hij dit op de televisie had gezien, had hij tegen de acteurs geroepen: waarom bellen jullie de politie niet? Waarom gooien jullie geen raam in? Waarom doen jullie niets?

‘Wat doen we nu?’ vroeg Niki, die niet langer vond dat zijn zus overdreven had gereageerd.

‘Ik bel de politie,’ zei Paul, ook al leek het nogal dramatisch. Hij schudde zijn hoofd terwijl hij het nummer intoetste.

‘Dit is echt heel vreemd,’ zei hij terwijl hij wachtte tot hij werd doorverbonden.

‘Ik denk dat je er goed aan doet,’ moedigde Niki hem aan.

Aan de andere kant van de straat werden gordijnen opzijgeschoven. Paul hoopte dat de politie opschoot. Zijn moeder zou het verschrikkelijk vinden als ze naar buiten kwam en dit tafereel voor haar deur aantrof. Maar ze kwam niet naar buiten en hij was doodsbang voor wat hij zou aantreffen als hij naar binnen ging. Het waren tenslotte zijn ouders, en hoewel hij wist wat zijn vader van hem vond, zou hij zich doodvechten om hem te beschermen. Hij had visioenen van een man die een geweer tegen zijn moeders hoofd zette en tegen zijn vader zei dat hij de mensen bij de voordeur moest zien kwijt te raken. Was de zin ‘je moeder werkt niet meer’ een verkapte manier om hem te laten weten dat er iets niet klopte? Allerlei verschrikkelijke, krankzinnige verklaringen schoten door zijn hoofd. Hij probeerde opnieuw door de brievenbus te praten.

‘Pap, laat me erin. Is alles goed met mama?’

Er kwam geen antwoord.

Paul probeerde over de houten tuindeur te klimmen, maar die was te hoog, zelfs toen hij de compostbak erbij trok en erop ging staan terwijl Niki deze voor hem vasthield, en het slot was te stevig om de deur met zijn schouder open te duwen. Hij kon net in de achtertuin kijken, maar hij zag geen aanwijzingen voor wat er binnen aan de hand was; er was niets van zijn plaats en er lag geen gebroken glas. Tot de politieauto de straat in reed, bleven ze besluiteloos voor het huis staan.

Een dikke sergeant en een jonge agent stapten uit de auto. Paul vertelde hen de paar details die hij wist. De sergeant controleerde of de voordeur op slot was en of ze via de tuindeur konden. Hij riep door de brievenbus en belde aan, maar er kwam geen reactie. Daarna nam hij een beslissing.

‘We gebruiken de stormram,’ zei hij op een manier waaruit bleek dat hij dit al vaker had meegemaakt. De agent liep naar de kofferbak, zette een helm en een bril op en trok handschoenen aan terwijl de sergeant hard op de deur bonkte en weer door de brievenbus riep: ‘Meneer Beamish, politie. Kunt u de deur opendoen, meneer?’

Er kwam geen reactie. De sergeant haalde een stalen asp-wapenstok tevoorschijn. Daarna knikte hij naar de agent en stapte opzij. De agent sloeg met de stormram naast het sleutelgat. De hele woning leek te schudden en de deur vloog onmiddellijk open. Binnen was het zo stil, dat er net zo goed niemand had kunnen zijn. De sergeant keek of er iemand in de zitkamer was en liep daarna naar de keukendeur aan het eind van de gang. Hij duwde hem open en riep opnieuw de namen van Gordon en Grace, terwijl hij de wapenstok in de aanslag hield om aan te vallen of zich te verdedigen. Hij liep naar binnen met de jonge agent op zijn hielen en Paul, Christie en Niki daarachter, hoewel hen was gezegd dat ze buiten moesten blijven.

Het tafereel dat ze zagen was volkomen onlogisch. Gordon zat met een kop thee aan de tafel en las een tijdschrift, en onder dezelfde tafel lag Grace, met haar armen aan een van de dikke houten poten vastgebonden en vrijwel buiten bewustzijn. Niki liep meteen het huis weer uit. Hij wist dat er een eind verderop een medisch centrum was. Grace had een dokter en een ambulance nodig, dat was duidelijk.

Gordon keek naar de mensen die plotseling in zijn keuken stonden. Zijn ogen namen iedereen op en bleven op de jonge agent hangen. Hij kwam langzaam overeind. ‘Wat moet je hier?’

‘Niet doen, meneer,’ zei de sergeant toen hij zag dat Gordon zijn vuisten begon te ballen. Wat hij ook had verwacht, dit in elk geval niet, dacht de agent. Hij nam de situatie snel in zich op, pakte de arm van de man die hij had willen redden en draaide hem achter diens rug terwijl hij hem op zijn rechten wees. Pas toen de handboeien rond zijn polsen vastklikten, begon Gordon tegen te stribbelen, alsof hij terug was in de echte wereld en zich realiseerde wat er met hem gebeurde, maar hij was geen partij voor de agent, die hem moeiteloos de keuken uit trok.

Gordon protesteerde: ‘Wat is er aan de hand? Waar zijn jullie mee bezig? Blijf van me af! Grace! Grace!’

Terwijl Paul en Christie zich op hun knieën lieten zakken om Grace los te maken, zocht de agent contact met de meldkamer met het verzoek om nog een politieauto te sturen om Gordon naar het politiebureau te vervoeren. Grace schreeuwde het uit van de pijn toen ze haar armen weer kon bewegen. Even later stormde Niki binnen met een arts van het naburige medisch centrum, die zich aan de agent voorstelde als dokter Mackay en zei dat hij mevrouw Beamish kende omdat ze zijn patiënte was. Paul en Christie liepen achteruit om hem de ruimte te geven. Dokter Mackay onderzocht Grace. Ze zag er afschuwelijk uit. Ze had overal blauwe plekken, haar kleren waren nat en gescheurd en haar spieren waren verkrampt omdat ze te lang in dezelfde houding had gelegen. Niki liep naar buiten. Hij voelde instinctief aan dat Grace zo niet gezien wilde worden, en zeker niet door een man die ze nauwelijks kende.

‘Ik bel een ambulance,’ zei dokter Mackay terwijl hij zijn mobiel pakte.

‘Ik heb geen ambulance nodig,’ kreunde Grace. ‘Ik wil alleen water.’

Paul en Christie hielpen Grace voorzichtig overeind en ze liet zich onmiddellijk op een stoel vallen.

‘Je gaat naar het ziekenhuis,’ zei de dokter met een zacht maar onverbiddelijk Iers accent terwijl hij zijn mobiel weer in zijn zak stopte. Hij wreef haar koude, verstijfde, pijnlijke handen. Grace betwijfelde of het bloed er ooit weer normaal doorheen zou stromen.

‘Lieve hemel, Grace, hoelang heb je zo gelegen?’

‘Wat voor dag is het?’ vroeg Grace. Haar hele lichaam deed pijn en ze kon nauwelijks denken.

‘Het is dinsdagochtend, lieverd,’ zei Christie, die een glas water bij haar lippen hield.

‘Sinds gisteren dan,’ zei Grace ademloos, waarna ze gretig van het water dronk. Ze was een hele nacht kwijt. ‘Gistermiddag.’ Zodra het water haar maag bereikte, begon ze te kokhalzen en Christie pakte een handdoek en hield die bij haar mond.

‘Mam, ik ga wat spullen voor het ziekenhuis inpakken,’ zei Paul zachtjes. Hij wreef in zijn ogen. De paniek dat er iets met zijn vader was gebeurd, was veranderd in iets waar hij geen woorden voor had. Zijn eigen vader. Hij kon het niet begrijpen en wilde zich op dit moment alleen op zijn moeder concentreren. Hij wilde niet aan zijn vader denken.

‘Nee, Paul, ik wil niet...’

‘Je gaat, mam. En daarmee uit.’

‘Ik loop met je mee naar de ambulance,’ beloofde Christie.

Grace werd zich ervan bewust dat haar kleren gescheurd waren en trok ze dichter om zich heen.

Paul schudde zijn hoofd. Het was alsof hij uit zijn wereld was gehaald en in een andere was geplaatst waarin niets logisch was.

‘De ambulance is er,’ riep Niki vanuit de gang. Hij kon niet geloven dat het deerniswekkende, half geklede wezen dat hij net had gezien, de glimlachende, elegante vrouw was die de hand van haar kleinzoon had vastgehouden. Hij wilde zijn vuist tegen de perfect gepleisterde witte muur achter zich rammen. Hoe kon een man zo’n prachtige vrouw zoiets aandoen? Zijn eigen vrouw?

De ambulancemedewerker en de arts wilden Grace mee naar buiten nemen, maar haar benen waren zo verstijfd dat ze een rolstoel haalden.

Paul beantwoordde de vragen van de jonge agent, maar stopte om met zijn moeder mee te gaan.

‘Blijf hier, Paul, help de politie,’ zei Grace.

‘Ik laat je niet alleen gaan, mam.’

‘Christie, wil jij meegaan?’ De vraag was puur instinctief. Grace wilde een vrouw bij zich hebben. Een vriendin. Ze wilde Christie Somers.

‘Wil je dat ik met je meega, liefje?’ Christie rende naar Grace toe.

‘Alsjeblieft,’ zei Grace.

‘Ik rij in mijn auto achter de ambulance aan,’ zei Christie. ‘Niki, wil jij de vrouwen op kantoor laten weten dat ik vandaag niet terugkom?’

‘Natuurlijk,’ zei Niki.

‘Zeg tegen mijn moeder dat ik zo snel mogelijk kom,’ riep Paul naar Christie. De politie zou nog een tijd in het huis bezig zijn en hij moest de versplinterde voordeur laten repareren. Hij was blij dat hij deze praktische dingen voor zijn moeder kon doen, dan had ze een ding minder om zich zorgen over te maken. Hij moest zijn hersenen bezighouden voordat ze explodeerden.

De tweede politieauto was gearriveerd, een busje met tralies achterin. Gordon vond het vreselijk dat hij daarin werd gezet. ‘Ik ben geen beest,’ zei hij vol walging.

De ambulance reed langzaam weg, gevolgd door Christie in haar eigen auto. Niki huiverde terwijl hij de vrouwen op kantoor belde.

..

In het ziekenhuis werd Grace’ gehavende gezicht gefotografeerd. Ze bleef herhalen dat ze geen aanklacht wilde indienen, maar klaarblijkelijk was dat haar beslissing niet. De politieagent die haar verklaring opnam legde heel vriendelijk en deskundig uit dat het incident geen gewoon geval van huiselijk geweld was geweest. Toen hij haar verklaring voorlas, klonk het als het verhaal van een arme ziel uit een of ander flutblaadje. Alsof het niets met haar te maken had. Ze schaamde zich dat vrienden en buren en vreemden haar in die situatie hadden gezien. Toch had Grace niet verteld dat Gordon haar had gedrogeerd. Voor de kinderen wilde ze Gordons naam niet nog meer belasten dan hijzelf al had gedaan, maar een verpleegster nam bloed bij haar af en Grace realiseerde zich dat de volledige omvang van Gordons daad waarschijnlijk toch aan het licht zou komen.

Laura barstte in tranen uit toen ze de verwondingen van haar moeder zag. Net als bij Paul wisselden haar emoties tussen boosheid en opluchting, tussen verwarring en haat.

‘Je kunt niet terug naar dat huis. Je moet bij Joe en mij komen logeren.’

‘Ik ga niet terug, maak je geen zorgen,’ zei Grace. ‘Maar ik ga niet bij jou logeren. Ik ga een tijdje naar Christie.’

Haar zoon en dochter protesteerden een beetje, maar hoeveel Grace ook van ze hield, ze wilde het gulle, ongecompliceerde gezelschap van Christie Somers. Ze wist niet waarom ze hulp zocht bij een vrouw die ze nauwelijks kende, maar ze was niet in een positie om haar eigen logica in twijfel te trekken. Ze wilde zich met de stroom mee laten voeren en luisteren naar wat haar gevoel haar vertelde.

Bovendien wilde ze haar kinderen er niet voortdurend aan herinneren wat hun vader had gedaan. Ze hadden al genoeg te lijden. Paul voelde zich verschrikkelijk schuldig dat hij niet meer had gedaan om zijn moeder te beschermen. Grace zag dat het hem kwelde.

‘Hoe had je dit kunnen voorzien, Paul?’ Ze omhelsde hem heel stevig, net als toen hij nog een kleine jongen was.

‘Vertel het nog niet aan Sarah,’ zei Grace tegen Laura en Paul.

‘Ze moet het weten!’ zei Paul.

‘Nee, niet doen, Paul. Ze heeft genoeg aan haar zwangerschap. Bescherm haar zoveel als je kunt.’

‘Denk voor de verandering eens aan jezelf, mam,’ zei Laura. Ze hield zoveel van deze vrouw dat het haar intens veel verdriet deed om haar in een ziekenhuisbed te zien liggen met verwondingen die haar vader had veroorzaakt. Ze had veel gehuild nadat hij haar uit huis had gegooid, maar ze was toch bereid geweest hem te vergeven, omdat hij haar vader was. Nu dit was gebeurd, wilde ze hem nooit meer zien.

Zomervlinders
9789049952310.xhtml
9789049952310-1.xhtml
9789049952310-2.xhtml
9789049952310-3.xhtml
9789049952310-4.xhtml
9789049952310-5.xhtml
9789049952310-6.xhtml
9789049952310-7.xhtml
9789049952310-8.xhtml
9789049952310-9.xhtml
9789049952310-10.xhtml
9789049952310-11.xhtml
9789049952310-12.xhtml
9789049952310-13.xhtml
9789049952310-14.xhtml
9789049952310-15.xhtml
9789049952310-16.xhtml
9789049952310-17.xhtml
9789049952310-18.xhtml
9789049952310-19.xhtml
9789049952310-20.xhtml
9789049952310-21.xhtml
9789049952310-22.xhtml
9789049952310-23.xhtml
9789049952310-24.xhtml
9789049952310-25.xhtml
9789049952310-26.xhtml
9789049952310-27.xhtml
9789049952310-28.xhtml
9789049952310-29.xhtml
9789049952310-30.xhtml
9789049952310-31.xhtml
9789049952310-32.xhtml
9789049952310-33.xhtml
9789049952310-34.xhtml
9789049952310-35.xhtml
9789049952310-36.xhtml
9789049952310-37.xhtml
9789049952310-38.xhtml
9789049952310-39.xhtml
9789049952310-40.xhtml
9789049952310-41.xhtml
9789049952310-42.xhtml
9789049952310-43.xhtml
9789049952310-44.xhtml
9789049952310-45.xhtml
9789049952310-46.xhtml
9789049952310-47.xhtml
9789049952310-48.xhtml
9789049952310-49.xhtml
9789049952310-50.xhtml
9789049952310-51.xhtml
9789049952310-52.xhtml
9789049952310-53.xhtml
9789049952310-54.xhtml
9789049952310-55.xhtml
9789049952310-56.xhtml
9789049952310-57.xhtml
9789049952310-58.xhtml
9789049952310-59.xhtml
9789049952310-60.xhtml
9789049952310-61.xhtml
9789049952310-62.xhtml
9789049952310-63.xhtml
9789049952310-64.xhtml
9789049952310-65.xhtml
9789049952310-66.xhtml
9789049952310-67.xhtml
9789049952310-68.xhtml
9789049952310-69.xhtml
9789049952310-70.xhtml
9789049952310-71.xhtml
9789049952310-72.xhtml
9789049952310-73.xhtml
9789049952310-74.xhtml
9789049952310-75.xhtml
9789049952310-76.xhtml
9789049952310-77.xhtml
9789049952310-78.xhtml
9789049952310-79.xhtml
9789049952310-80.xhtml
9789049952310-81.xhtml
9789049952310-82.xhtml
9789049952310-83.xhtml
9789049952310-84.xhtml
9789049952310-85.xhtml
9789049952310-86.xhtml
9789049952310-87.xhtml
9789049952310-88.xhtml
9789049952310-89.xhtml
9789049952310-90.xhtml
9789049952310-91.xhtml
9789049952310-92.xhtml