Hoofdstuk 46

..

‘Je bent vandaag erg stil, Raychel,’ zei Christie de volgende ochtend. ‘Is alles in orde?’

Raychel ontwaakte uit haar dagdroom. ‘Sorry, ja, alles is prima.’

‘Je hoeft je niet verontschuldigen, ik vraag het gewoon.’

‘Ze heeft haar eerste hypotheektermijn binnen,’ riep Anna. ‘Dat is genoeg om iedereen tot wanhoop te drijven.’

‘Het is gewoon mijn tijd van de maand,’ zei Raychel. ‘Ik heb suiker nodig. Wil er iemand iets uit de chocoladeautomaat?’

‘Neem de hele chocoladeautomaat maar mee terug,’ glimlachte Christie. ‘Dan verdelen we de inhoud.’

‘Ik ben zo terug,’ zei Raychel. Ze wilde niet echt iets uit de chocoladeautomaat maar ze deed alles om de dag zo snel mogelijk voorbij te laten gaan. Ze ging vanavond naar Elisabeth Silkstone en daar zag ze als een berg tegenop.

..

John Silkstone had zijn zoon na het avondeten meegenomen naar een bouwterrein, zodat Elisabeth en Raychel samen konden praten. Elisabeth was de hele dag zenuwachtig geweest, maar het laatste halfuur werd dat nog erger. Toen de bel ging, deed ze open voor de doodsbleke Raychel met haar grijze, zenuwachtige ogen. Dezelfde ogen die ze zo vaak in de spiegel had gezien voordat John Silkstone rust in haar leven had gebracht.

‘Kom binnen, liefje, kom binnen.’

Raychel stapte langzaam over de drempel. Het was een mooi huis, het soort huis waarvan Ben en zij droomden toen ze klein waren. Met veel kamers en licht en de geur van opgewreven hout en een grote keuken. Elisabeth vroeg haar aan de massieve, vurenhouten keukentafel te gaan zitten en nam een stoel tegenover haar.

Op tafel lagen potloodtekeningen van een klein jongetje, die waren gekopieerd van een foto.

‘Is dit je zoontje?’ vroeg Raychel.

‘Ja, dat is Ellis. Hij is twee jaar,’ antwoordde Elisabeth. ‘Hij is op stap met zijn vader,’ voegde ze eraan toe. ‘Wil je koffie of thee?’

‘Koffie, alsjeblieft. Zwart.’

‘En... heb jij plannen voor kinderen?’

Raychels blik schoot naar haar toe.

‘Als je echt mijn tante bent, weet je dat ik geen kinderen kan krijgen,’ zei ze, waarna ze er met een droog lachje aan toevoegde: ‘Oké, ik kan ze wel krijgen, maar het kan niet.’

‘Wil je suiker in je koffie?’ vroeg Elisabeth met een trillende stem.

‘Mijn moeder heeft me verteld wie mijn vader was,’ zei Raychel. ‘Is dat waar?’

‘Ik weet niet wat ze heeft verteld...’

‘Ze heeft me verteld dat mijn opa mijn vader is. Zij, jij en ik hebben allemaal dezelfde vader.’

‘Heeft ze je dat verteld?’ vroeg Elisabeth geschrokken, maar ze ontkende het niet.

‘Daarom kan ik geen kinderen krijgen,’ zei Raychel, haar stem hard als een beschermende schil. ‘Omdat ik smerig ben. Ik heb smerig bloed. Dat zei ze altijd tegen me.’

Elisabeth sloeg haar handen voor haar gezicht terwijl ze stond te wachten tot het water kookte. Ze was nog maar een klein meisje geweest toen haar zus Beverley op haar vijftiende zwanger raakte en wegliep. Elisabeth was te jong geweest om zich te realiseren dat haar vader haar zus had misbruikt. Pas toen hij zijn aandacht op Elisabeth richtte, vertelden haar kinderlijke hersenen haar dat ze moest vluchten naar de veiligheid van haar tante Elsie, die haar had opgevoed, van haar had gehouden en haar had beschermd. Het was niet de schuld van dit mooie meisje dat haar herkomst zo verwrongen was.

‘Je bent niet smerig,’ zei Elisabeth. ‘Wat er is gebeurd, was jouw schuld niet.’ Ze voelde zich schuldig, maar wist niet waarom. Ze had geprobeerd Bev te traceren, maar die leek van de aardbodem verdwenen. Nadat ze heel lang tevergeefs had gezocht, kon ze alleen maar aannemen dat ze dood was.

‘Ik heb jarenlang naar je moeder gezocht.’

‘Je zou haar niet gevonden hebben,’ zei Raychel, die moeite had om uit haar woorden te komen. ‘Ze wilde niet gevonden worden. Ze heeft haar naam veranderd. Eerst in Marilyn Hunt en daarna in Marilyn Lunn. Toen ik dertien was, kwam ze in de gevangenis terecht. Ze is er inmiddels alweer een paar jaar uit.’

‘De gevangenis? Waarom?’ vroeg Elisabeth terwijl ze de tranen die over haar wangen liepen wegveegde. ‘Wat is er met haar gebeurd?’

‘Hemel, ik weet niet waar ik moet beginnen!’ Raychel schudde haar hoofd. Eerder die dag had ze gezien dat Grace en haar oudste dochter elkaar bij de receptie hadden omhelsd en dat had iets in haar losgemaakt. Zij had niemand die haar op die manier omhelsde. Ze had geen vrouwelijk familielid om naast te lopen, een arm te geven, mee te praten en te lachen en om warmte van te krijgen. Ze had natuurlijk Ben, maar door het werken met de vrouwen op haar afdeling was er iets in haar ontwaakt. Hun ontluikende vriendschap had haar het gevoel gegeven dat ze werd geaccepteerd. Het begon haar een goed gevoel te geven om mensen in haar buurt toe te laten nu ze wist dat die haar niet veroordeelden of haar voor zich wilden winnen om haar vervolgens pijn te doen.

Elisabeth liet zich op een stoel vallen, ze was het water vergeten, en Raychel haalde diep adem en begon te vertellen.

‘Mijn moeder heeft vaak tegen me gezegd dat ze me had moeten laten aborteren en daar had ze gelijk in. Iemand zoals zij zou geen kinderen mogen krijgen. Als ze me niet sloeg omdat ze dronken was en niet wist wat ze deed, of me de hele nacht aan mijn lot overliet, mishandelde ze zichzelf – met drugs, alcohol, mannen. Ik heette in die tijd Lorraine en we verhuisden voortdurend, van de ene sjofele plek naar de andere. Ik kan me niet veel herinneren voordat we in Newcastle terechtkwamen, behalve dat ik alleen was en veel televisiekeek. Is dat niet vreemd? Het is alsof mijn vroege jeugd nooit heeft bestaan.’

Elisabeth knikte, omdat ze net zo’n liefdeloze jeugd had gehad voordat haar tante zich over haar had ontfermd.

Raychel praatte verder op een gelijkmatige, emotieloze toon.

‘Op een bepaald moment ging ze bij haar minnaar wonen, een man die Nathan Lunn heette en die aan haar gewaagd was. Hij had een zoontje van mijn leeftijd, David. Ik herinner me dat ik hem in het begin niet mocht omdat hij zo zenuwachtig en stil was, maar dat was niet zo vreemd omdat Nathan hem voortdurend in elkaar sloeg. Hij was een klootzak.’ Raychels stem brak. Elisabeth pakte een glas water voor haar.

‘Heeft hij jou ook geslagen?’ Ze moest het vragen, maar ze wilde het antwoord niet horen.

‘Natuurlijk. Ik kreeg net zoveel slaag als David als Nathan een van zijn buien had. Hoewel David me probeerde te beschermen. Hij ging voor me staan en leidde de aandacht af.’

‘Hield Bev... hem niet tegen?’

‘Een keer. Ze was gewoon te ver heen of ze liet hem zijn gang gaan omdat ze bang was ook geslagen te worden. Maar ik herinner me dat Nathan me een keer op mijn benen sloeg met een plantensteun en dat mijn moeder riep: “Je laat plekken achter!” Toen stopte hij. We waren te bang om het iemand te vertellen en zo lang het niet zichtbaar was dat we bij een sadist woonden, wist niemand het.

Ik weet niet hoelang die periode heeft geduurd, maar David en ik waren na verloop van tijd onafscheidelijk. We deelden een slaapkamer en praatten ’s nachts over alle dingen die we zouden gaan doen als we groot genoeg waren om weg te lopen. Op een dag belde de school omdat ze bezorgd waren over de blauwe plekken op Davids benen, en Nathan Lunn werd razend en vermoordde zijn zoon bijna. Hij brak een van Davids ribben, waardoor zijn long werd doorboord. Ik rende naar de winkel in onze straat om de politie te bellen en Nathan kwam achter me aan en ik had het gevoel dat ik in een nachtmerrie was beland.’

Elisabeth greep haar keel vast. Ze had het gevoel dat ze verstikt werd door haar eigen herinneringen als bang, hulpeloos kind dat wegrende voor een man die haar kwaad wilde doen.

‘Ik redde het niet tot de winkel; Nathan trok me schreeuwend terug naar huis, maar de winkelierster had hem gezien en zij heeft godzijdank de politie gebeld, anders had hij ons allebei vermoord,’ ging Raychel verder. ‘De politie heeft me naar het ziekenhuis gebracht en een ambulance kwam David halen; hij heeft wekenlang op de intensive care gelegen. Nathan Lunn ging ervandoor, maar ze hadden hem al snel te pakken. Mijn moeder miste alle actie omdat ze in coma in bed lag. Ze was zwanger en helemaal kapot door de heroïne. Ik weet niet hoe het dat kleine meisje is gelukt om zo lang in leven te blijven. Na zeven maanden werd ze dood geboren terwijl mijn moeder in voorlopige hechtenis zat. Ze probeerde haar ellendige omstandigheden te gebruiken om een lichtere straf te krijgen, terwijl ze in werkelijkheid om niemand iets gaf, alleen om zichzelf. De jury trapte er niet in.’

Elisabeth huilde weer, maar nu waren het tranen van boosheid. Ze dacht aan haar zoontje en wat ze zou doen als ze merkte dat iemand hem pijn deed.

‘David en ik werden in kindertehuizen gestopt. De een of andere idioot besloot dat het beter voor ons was als we uit elkaar gehaald werden, maar we hadden afgesproken dat, als dat ooit zou gebeuren, we elkaar op mijn zestiende verjaardag om twaalf uur ’s middags zouden ontmoeten onder de Big Ben. Toen ik daar aankwam, stond hij op me te wachten. Hij was enorm groot geworden. Hij wilde zo sterk mogelijk zijn zodat hij ons altijd kon beschermen. Hij is erdoor geobsedeerd, ook nu nog. Hij wil breed en sterk blijven.

David heeft de naam van die grote, betrouwbare klok aangenomen en ik werd Raychel, omdat dat de naam was van de winkelierster die de politie heeft gebeld. We veranderden onze achternaam in Love, gewoon omdat we dat mooi vonden. We hebben op veel plekken gewoond, maar voelden ons nooit ergens thuis, tot Ben hier voor John ging werken.’

Elisabeth wist niet wat ze moest zeggen. Haar wereld was ondersteboven gekeerd door Raychels verhaal; oude loyaliteiten en liefde waren in een keer verdwenen. Dit had ze zich in haar ergste nachtmerries niet kunnen voorstellen, en Elisabeth Silkstone had nog altijd verschrikkelijke nachtmerries.

‘Dus je begrijpt,’ zei Raychel met een vreemd glimlachje en droge ogen, ‘dat ik niet weet of je mijn tante of mijn zus bent. Of allebei. En Ben is mijn echtgenoot en toch delen we een zusje.’ Ze lachte kort, waarna er zonder waarschuwing dikke tranen over haar wangen rolden.

‘Mijn moeder heeft me vorig jaar opgespoord en geschreven,’ ging Raychel verder terwijl ze de tranen met de rug van haar hand wegveegde. ‘Ze schreef dat ze me wilde ontmoeten omdat ze me dingen te vertellen had. Ik heb niet geantwoord. Ik wil niets met haar of met iemand die een band met haar had, te maken hebben. Ik zal nooit kinderen krijgen, zelfs als dat wel zou kunnen. Ik zou te bang zijn om ze pijn te doen.’

Er stroomden zoveel gevoelens door Elisabeth heen dat ze geen enkele hoop had om ze te scheiden. Maar ze wist wat deze mooie, jonge vrouw het meest dwarszat, omdat ze hetzelfde had meegemaakt. Ze was doodsbang geweest dat het patroon zich zou herhalen, dat haar bedorven genen zich voort zouden planten. Een hele tijd had ze gedacht dat vrouwen zoals zij geen kinderen mochten krijgen. Toch was ze zwanger geworden en ze had ontdekt dat ze een brullende tijgerin in zich had die haar kind tegen elke prijs beschermde.

‘Liefje,’ zei ze, ‘ik zou iedereen vermoorden die probeerde mijn zoon pijn te doen. Denk nooit dat je dezelfde keuzes zou maken als je moeder.’ Ze voelde zich duizelig en misselijk. Raychels moeder, de zus over wie ze al die jaren zo bezorgd was geweest en om wie ze had gehuild, was een monster. Ze zocht steun bij de rugleuning van de stoel.

‘Waar woonde Bev toen je die brief kreeg?’

‘Ze is teruggegaan naar Newcastle toen ze vrijkwam en noemt zichzelf weer Bev Hunt. Ik heb de brief weggegooid en het adres niet bewaard.’

‘Godzijdank heb je Ben en heeft hij jou,’ zei Elisabeth, die ook intens verdrietig was om Ben. Ze zag hem voor zich in de sportschool, waar hij zijn best deed om zo fit en sterk mogelijk te worden. De angsten van het kleine jongetje leefden nog steeds in de brede, volwassen man.

‘We zijn nu gelukkig,’ zei Raychel zachtjes. ‘We doen veel leuke en gekke dingen samen. Dingen die we hebben gemist. Maar hij heeft nog steeds nachtmerries en dat breekt mijn hart. Ik heb altijd het gevoel gehad dat we gescheiden zijn van de rest van de wereld, alsof we er niet in passen en dat ook niet moeten proberen.’

Al deze jaren had ze mensen uit haar buurt gehouden, omdat ze zich zo onrein als een lepralijder had gevoeld.

‘Het kan moeilijk zijn om mensen toe te laten,’ zei Elisabeth voorzichtig. Zij had vroeger ook gedacht dat ze het niet waard was om vriendelijk behandeld te worden. ‘Maar denk nooit dat je geen vriendschap en liefde verdient omdat andere mensen fouten hebben gemaakt. Ik weet wat je doormaakt.’ Elisabeth legde haar handen rond Raychels gezicht. ‘Raychel, ik ben zo blij dat je naar me toe bent gekomen. Ik heb me nooit voor kunnen stellen dat je zo’n vreselijke jeugd hebt gehad.’

‘Mag ik weer langskomen?’ vroeg Raychel met een kalme, hoopvolle stem. Ze was er zelf verbaasd over dat ze het vroeg; ze was het niet van plan geweest.

Elisabeth omhelsde de jonge vrouw stevig. Ze zei niets, maar dat hoefde ook niet.

Ze hielden elkaar een hele tijd vast. Ze hadden allebei iets gevonden wat ze niet hadden verwacht. Er waren geen woorden voor, er was alleen een gevoel van vrede.

Zomervlinders
9789049952310.xhtml
9789049952310-1.xhtml
9789049952310-2.xhtml
9789049952310-3.xhtml
9789049952310-4.xhtml
9789049952310-5.xhtml
9789049952310-6.xhtml
9789049952310-7.xhtml
9789049952310-8.xhtml
9789049952310-9.xhtml
9789049952310-10.xhtml
9789049952310-11.xhtml
9789049952310-12.xhtml
9789049952310-13.xhtml
9789049952310-14.xhtml
9789049952310-15.xhtml
9789049952310-16.xhtml
9789049952310-17.xhtml
9789049952310-18.xhtml
9789049952310-19.xhtml
9789049952310-20.xhtml
9789049952310-21.xhtml
9789049952310-22.xhtml
9789049952310-23.xhtml
9789049952310-24.xhtml
9789049952310-25.xhtml
9789049952310-26.xhtml
9789049952310-27.xhtml
9789049952310-28.xhtml
9789049952310-29.xhtml
9789049952310-30.xhtml
9789049952310-31.xhtml
9789049952310-32.xhtml
9789049952310-33.xhtml
9789049952310-34.xhtml
9789049952310-35.xhtml
9789049952310-36.xhtml
9789049952310-37.xhtml
9789049952310-38.xhtml
9789049952310-39.xhtml
9789049952310-40.xhtml
9789049952310-41.xhtml
9789049952310-42.xhtml
9789049952310-43.xhtml
9789049952310-44.xhtml
9789049952310-45.xhtml
9789049952310-46.xhtml
9789049952310-47.xhtml
9789049952310-48.xhtml
9789049952310-49.xhtml
9789049952310-50.xhtml
9789049952310-51.xhtml
9789049952310-52.xhtml
9789049952310-53.xhtml
9789049952310-54.xhtml
9789049952310-55.xhtml
9789049952310-56.xhtml
9789049952310-57.xhtml
9789049952310-58.xhtml
9789049952310-59.xhtml
9789049952310-60.xhtml
9789049952310-61.xhtml
9789049952310-62.xhtml
9789049952310-63.xhtml
9789049952310-64.xhtml
9789049952310-65.xhtml
9789049952310-66.xhtml
9789049952310-67.xhtml
9789049952310-68.xhtml
9789049952310-69.xhtml
9789049952310-70.xhtml
9789049952310-71.xhtml
9789049952310-72.xhtml
9789049952310-73.xhtml
9789049952310-74.xhtml
9789049952310-75.xhtml
9789049952310-76.xhtml
9789049952310-77.xhtml
9789049952310-78.xhtml
9789049952310-79.xhtml
9789049952310-80.xhtml
9789049952310-81.xhtml
9789049952310-82.xhtml
9789049952310-83.xhtml
9789049952310-84.xhtml
9789049952310-85.xhtml
9789049952310-86.xhtml
9789049952310-87.xhtml
9789049952310-88.xhtml
9789049952310-89.xhtml
9789049952310-90.xhtml
9789049952310-91.xhtml
9789049952310-92.xhtml