Hoofdstuk 96
Hij stopte zijn schaarse bezittingen in de oude koffer en streek met zijn vingers over het materiaal, een goedkoop soort vinyl dat gemakkelijk barstte. De combinatie van het slot was hij jaren eerder al vergeten. Nu deed hij het ding gewoon niet meer op slot. Zelfs het handvat was verstevigd met een dikke laag zwart plakband, kleverig in de zomer, hard en scherp in de winter. Het was het enige wat hij nog had van zijn moeder.
De koffer had hij vanonder het bed van zijn stiefvader gestolen op de avond dat hij van thuis was weggelopen. Thuis – dat voelde niet goed. Het was nooit echt zijn thuis geweest, en al helemaal niet na de dood van zijn moeder. Zonder haar was het bakstenen huis een gevangenis geworden, en hij had elke avond zijn straf geïncasseerd, bijna drie weken lang, tot hij was weggelopen.
Zelfs op de avond van zijn ontsnapping had hij gewacht tot zijn stiefvader met hem klaar was en uitgeput in bed was gerold. Hij had de koffer van zijn moeder gepakt en zijn spullen erin gestopt, terwijl het bloed langs de binnenkant van zijn benen had gelopen. Anders dan zijn moeder had hij geweigerd zich neer te leggen bij de diepe, gewelddadige stoten van zijn stiefvader en had hij zijn oude en zijn nieuwe verdriet niet de kans gegeven te slijten. Die avond had hij nauwelijks kunnen lopen, maar op de een of andere manier had hij het toch gehaald naar Our Lady of Lourdes, de katholieke kerk zo’n tien kilometer verderop, waar Father Daniel hem onderdak had geboden.
Daar had hij een soortgelijke prijs moeten betalen voor kost en inwoning, maar Father Daniel was tenminste vriendelijk geweest en voorzichtig. De beschadigingen, de scheuren, de tranen, dat had allemaal tot het verleden behoord. Alleen de vernedering was gebleven, maar die had hij aanvaard als onderdeel van zijn straf. Tenslotte was hij een moordenaar. Die verschrikkelijke blik achtervolgde hem nog altijd in zijn slaap. Die uitdrukking van totale verrassing in de dode ogen van zijn moeder toen ze languit op de keldervloer had gelegen, haar lichaam verwrongen en gebroken.
Hij gooide de koffer dicht, in de hoop dat hij daarmee ook het beeld kon uitwissen.
Zijn tweede moord was veel gemakkelijker geweest: een verdwaalde kater die Father Daniel liefdevol had opgenomen. Anders dan hij, had de kat kost en inwoning gekregen zonder daar iets voor hoeven te betalen. Misschien was dat op zich al genoeg reden geweest het beest te vermoorden. Hij herinnerde zich hoe het warme bloed op zijn handen en zijn gezicht was gespetterd toen hij het dier de keel had doorgesneden.
Vanaf dat moment was elke moord een spirituele openbaring geworden, een soort rituele slachting, een offerande. Pas in zijn tweede jaar op het seminarie had hij zijn eerste jongen vermoord, een nietsvermoedende bezorger met verdrietige ogen en sproeten. De jongen had hem aan hemzelf doen denken. Dus had hij hem moeten vermoorden om hem uit zijn ellende te helpen. Om hem te redden. Om zichzelf te redden.
Hij keek op zijn horloge. Er was nog tijd genoeg. Zorgvuldig zette hij de oude koffer bij de deur, naast de grijs-met-zwarte plunjezak die hij al eerder had gepakt. Toen keek hij naar de krant, die keurig opgevouwen op zijn bed lag. De kop ontlokte hem opnieuw een glimlach: HULPSHERIFF VERDACHT VAN KINDERMOORD.
Wat was het weer heerlijk gemakkelijk geweest! Op het moment dat hij de aansteker van Eddie Gillick op de vloer van de oude, blauwe pick-up had gevonden, had hij geweten dat de gladde, arrogante bullebak het volmaakte slachtoffer zou zijn. Bijna net zo volmaakt als Ronald Jeffreys was geweest.
Al die avonden van vrijblijvend gezwam en gekaart met die verschrikkelijke egoïst hadden eindelijk vruchten afgeworpen. Hij had gedaan alsof hij geïnteresseerd was in Gillicks laatste seksuele verovering en hem vervolgens vergiffenis en absolutie geschonken toen de brave hulpsheriff eindelijk was ontnuchterd. Hij had gedaan alsof hij Gillicks vriend was, terwijl hij in werkelijkheid kotste van de zelfingenomen betweter.
Met al zijn opschepperij had Gillick zich blootgegeven als een driftkop, die zich meestal afreageerde op ‘dat punktuig’ en ‘die geile sletten’, die er volgens hem ‘om vroegen’. In veel opzichten deed Eddie Gillick hem denken aan zijn stiefvader, waardoor zijn veroordeling zelfs nog zoeter zou smaken. En waarom zou Gillick niet worden veroordeeld, met zijn drang tot zelfvernietiging en al dat bezwarende bewijsmateriaal in de achterbak van zijn haveloze Chevrolet? Wat een geluk dat hij in het bos toevallig op de auto was gestuit. Het had hem geen enkele moeite gekost het fatale bewijs in de kofferbak te stoppen. Net als bij Jeffreys.
Ronald Jeffreys, die bij hem was gekomen om de moord op Bobby Wilson te biechten. Toen Jeffreys om vergiffenis had gevraagd, had er geen spoor van berouw in zijn stem geklonken. Jeffreys had zijn verdiende loon gekregen. En het was ook allemaal zo gemakkelijk gegaan. Een anoniem telefoontje naar de sheriff en wat bezwarend bewijsmateriaal, meer was er niet voor nodig geweest.
Ja, Ronald Jeffreys was het volmaakte slachtoffer geweest, net als Daryl Clemmons. De jonge seminarist had zijn homoseksuele angsten met hem gedeeld, niet wetend dat de schuld voor de moord op die arme, weerloze krantenjongen vervolgens bij hem zou worden gelegd. Die arme jongen, wiens lichaam was gevonden bij de rivier die langs het seminarie liep. En daarna was Randy Maiser gekomen, een onfortuinlijke passant die zijn toevlucht had gezocht in St. Mary’s Catholic Church. De inwoners van Wood River hadden al gauw met de beschuldigende vinger naar de haveloze vreemdeling gewezen toen een van hun kleine jongens dood werd aangetroffen.
Ronald Jeffreys, Daryl Clemmons en Randy Maiser – stuk voor stuk ideale slachtoffers. En nu kon hij Eddie Gillick aan die lijst toevoegen.
Nogmaals keek hij naar de krant, en zijn blik viel op de foto van Timmy. Teleurstelling overschaduwde zijn opgewektheid. Hoewel Timmy’s ontsnapping tot zijn eigen verrassing een opluchting voor hem was geweest, was het uitgerekend die ontsnapping waardoor hij nu overhaast moest vertrekken. Hoe kon hij zijn dagelijkse routine blijven voortzetten in de wetenschap dat hij het kind in de steek had gelaten. En uiteindelijk zou Timmy zijn ogen herkennen, zijn loop, zijn schuldbesef. Schuldbesef, omdat hij Timmy Hamilton niet had kunnen redden. Tenzij…
Hij greep de krant en bladerde naar het verhaal over Timmy’s ontsnapping en over het ongeluk van zijn moeder, Christine. Zijn blik ging over het artikel. Zijn wijsvinger gleed langs de regels tot hij de rafelige nagel zag die hij tot op het leven had afgebeten. Beschaamd stopte hij zijn vingers weg. Toen vond hij wat hij zocht, bijna aan het eind van het verhaal. Inderdaad, Timmy’s vader was weer in de stad.
Weer keek hij op zijn horloge. Arme Timmy met al zijn blauwe plekken. Misschien verdiende Timmy een tweede kans op zijn redding. Voor zoiets belangrijks kon hij nog wel even tijd maken.