Hoofdstuk 22
In het bureau van de sheriff heerste een hectische drukte. Nick voelde de spanning zodra O’Dell en hij binnenkwamen. En hij zich maar zorgen maken over een eventuele paniek onder de bevolking! Hier op zijn eigen bureau was de paniek al volop uitgebroken.
Telefoons rinkelden onophoudelijk; faxen zoemden; radio’s snerpten, en overal klonk het geratel op toetsenborden. Mensen riepen naar elkaar van het ene naar het andere vertrek. Medewerkers renden met zo’n vaart door de gangen, dat het een wonder was dat ze niet tegen elkaar botsten.
Ook hier waren politiemensen die hem onbekend voorkwamen, in uniformen die hij niet kon thuisbrengen. Hij steunde op mensen die hij amper kende om een situatie de baas te blijven die hij nauwelijks begreep. De hele toestand bezorgde hem een verschrikkelijk ongemakkelijk gevoel.
Lucy leek opgelucht hem te zien. Ze wuifde lachend naar hem van de andere kant van het vertrek. Voor O’Dell kon er niet meer af dan een haastige, minachtende blik. O’Dell scheen het niet te merken.
‘We hebben de hele stad uitgekamd, Nick. Tot op de centimeter nauwkeurig.’ De stem van Lloyd Benjamin was schor van uitputting. Hij zette zijn bril af en wreef in zijn ogen. De zorgelijke rimpels in zijn voorhoofd zagen eruit als diepe, permanente groeven. Als oudste lid van het team was Lloyd ook Nicks betrouwbaarste medewerker, samen met Hal. ‘De mannen uit Richfield zoeken nog bij de rivier, waar Danny Alverez is gevonden. De mannen uit Staton heb ik naar de noordkant van de stad gestuurd om die grindafgraving en Northton Lake te controleren.’
‘Mooi. Heel goed, Lloyd.’ Nick klopte hem op zijn rug.
Dat was echter nog niet alles. Lloyd wreef over zijn nek en keek O’Dell aan. ‘We hadden het er zo eens over,’ vervolgde Lloyd op gedempte toon, bijna fluisterend. ‘Stan Lubrick meende zich te herinneren dat Jeffreys een partner had… je weet wel… een soort… nou ja, een vrijer, op het moment van zijn arrestatie. Ik kan me ook nog vaag herinneren dat we die vent hier hebben gehad voor ondervraging, maar ik geloof niet dat hij ooit officieel heeft getuigd.’ Na een blik op de onleesbare krabbels op zijn notitieblok, voegde hij eraan toe: ‘Een zekere Mark Rydell. We vroegen ons af of we zouden moeten proberen die vent te pakken te krijgen.’
Allebei keken ze naar O’Dell, die echter was afgeleid door de algehele chaos. Nick vroeg zich af of ze het wel had gehoord. Met haar handen diep in haar zakken gestoken, keek ze naar de commotie om zich heen. Ineens scheen ze te beseffen dat er een antwoord van haar werd verwacht.
‘Ik wist niet dat Jeffreys homo was. Hoe weet je dat die vent zijn minnaar was?’ Opnieuw was haar toon strikt zakelijk, zonder een zweem van minachting.
Lloyd maakte zijn das en zijn boord los. Hij voelde zich duidelijk niet op zijn gemak met het onderwerp. ‘Nou, ze woonden op dat moment samen.’
‘Dan kunnen het toch ook gewoon huisgenoten zijn geweest?’
O’Dell was net zo taai en onbuigzaam als ze mooi was. Nick betrapte zich op een zekere opluchting dat de vragen deze keer niet aan hem gericht waren. Hulpeloos keek Lloyd hem aan, maar Nick haalde slechts zijn schouders op.
‘Is het na te gaan of Rydell contact is blijven houden met Jeffreys na zijn veroordeling?’ vroeg O’Dell aan Lloyd, in plaats van zijn vermoeden van tafel te vegen.
‘Die informatie hebben ze misschien in de gevangenis.’
‘Je zou kunnen controleren wat voor bezoekers Jeffreys nog meer heeft gehad, of met wie hij verder nog in contact is gebleven. Misschien waren er wel gevangenen of zelfs bewakers met wie hij vriendschap heeft gesloten. In de dodencel hebben de gevangenen doorgaans niet veel contact met anderen, maar het is een mogelijkheid.’
Nick genoot ervan zoals ze alle informatie razendsnel verwerkte en weigerde zelfs het onbeduidendste detail buiten beschouwing te laten. Een aanwijzing die hij als vergezocht zou hebben afgedaan, leverde ineens nieuwe mogelijkheden op. Zelfs Lloyd, die nog stamde uit een generatie die vrouwen het liefst achter het aanrecht zag, keek tevreden. Hij had nog wat aantekeningen gemaakt terwijl O’Dell aan het woord was geweest. Nu knikte hij hen toe en haastte hij zich weg, op zoek naar een telefoon.
Opnieuw was Nick onder de indruk. O’Dell betrapte hem erop dat hij naar haar stond te kijken, en hij glimlachte alleen maar.
‘Hé, Nick. Die vrouw heeft weer gebeld!’ riep Eddie Gillick vanachter zijn bureau, met zijn telefoon tegen zijn kin gedrukt.
‘Agent O’Dell, er is een fax voor u uit Quantico.’ Adam Preston gaf haar een opgerold stuk papier.
‘Welke vrouw?’ vroeg Nick aan Eddie.
‘Sophie Krichek. Je weet wel. Dat mens dat beweert dat ze een oude, blauwe pick-up heeft gezien in de buurt waar Danny Alverez is verdwenen.’
‘Laat me eens een gok doen. Ze heeft de pick-up weer gezien. Deze keer met een andere kleine jongen die sprekend op Matthew Tanner leek.’
‘Wacht even.’ O’Dell keek op van de lange fax, die tot op de grond hing. ‘Waarom neem je haar niet serieus?’
‘Omdat ze voortdurend aan de telefoon hangt,’ legde Nick uit.
‘Hier zijn je boodschappen, Nick.’ Lucy gaf hem een stapel roze briefjes. Zoals altijd was ze in een veel te strak truitje en een veel te korte, strakke rok gehuld. Het zou zoveel gemakkelijker zijn er iets van te zeggen als ze niet zo’n weelderig figuur had gehad.
‘Begrijp ik het goed? Je trekt deze aanwijzing niet na omdat ze al te vaak heeft gebeld?’ O’Dell keek hem aan met een blik die hem vertelde dat ze hem verdacht van incompetentie.
Hij vroeg zich af of het iets te maken had met het feit dat Lucy’s strakgetrokken blauw-met-groene gebreide strepen hem enigszins afleidden. ‘Drie weken geleden belde ze met het verhaal dat ze Jezus in haar achtertuin had gezien. Hij duwde een klein meisje op een schommel. Ze hééft niet eens een achtertuin; ze woont in een appartementencomplex met een betonnen parkeerterrein. Lucy, zijn die afschriften van Jeffreys’ bekentenis en zijn proces er intussen al?’
‘Max zou ze zo snel mogelijk komen brengen.’ Lucy wiebelde zwierig op haar naaldhakken. Uitsluitend voor hem, wist Nick. ‘Alles moet gekopieerd worden. Je weet hoe Max is. De originelen blijven waar ze zijn. O, agent O’Dell, er heeft een zekere Gregory Stewart voor u gebeld. Al wel een keer of drie, vier. Hij zei dat het belangrijk was en dat u zijn nummer had.’
‘Is dat je baas? Komt hij je controleren?’ Glimlachend keek Nick O’Dell aan.
Haar gezicht stond plotseling bezorgd. ‘Nee, dat is mijn man. Is er hier een telefoon die ik kan gebruiken?’
Op slag verdween Nicks glimlach. Hij keek naar haar hand. Geen trouwring. Hij wist zeker dat hij het al eerder had gecontroleerd. Gewoon, omdat hij dat altijd deed. Ze wachtte op antwoord.
‘Je kunt wel in mijn kantoor bellen.’ Hij probeerde ongeïnteresseerd te klinken terwijl hij zijn boodschappen doorkeek. ‘De gang uit, laatste deur rechts.’
‘Bedankt.’
Zodra ze de hoek om was, bleef Eddie Gillick, die op weg was naar de fax, bij Nick staan.
‘Waarom kijk je zo verrast? Het is een stuk! Waarom zou ze niet getrouwd zijn?’
Het was belachelijk. Die ochtend bij Michelle Tanner had hij haar kunnen wurgen, maar nu had hij ineens het gevoel alsof hij een stomp in zijn maag had gekregen.