Hoofdstuk 7

 

 

 

Maggie O’Dell schopte haar bemodderde joggingschoenen uit in de hal, voordat haar man, Greg, er iets van zou zeggen. Ze miste hun kleine, stampvolle appartement in Richmond, ondanks het feit dat hun huidige locatie, tussen Quantico en Washington, aanzienlijk gunstiger gelegen was. Sinds ze het dure appartement hadden gekocht in het voorname Crest Ridge, had Greg echter een ware obsessie ontwikkeld als het om uiterlijkheden ging. Hij stond erop dat het appartement er onberispelijk uitzag, hetgeen niet zo moeilijk was aangezien ze door hun werk geen van beiden veel thuis waren. Toch vond ze het afschuwelijk een huis te hebben dat haar volledige maandelijkse inkomen opslokte, maar haar het gevoel gaf alsof ze thuiskwam in een van de hotels waar ze zo vaak gedwongen was te overnachten.

Ze trok haar vochtige sweater uit en voelde meteen een verfrissende koelte. Hoewel het een frisse herfstdag was, had ze zich behoorlijk in het zweet gewerkt na weer een nacht woelen en draaien. Ze rolde de sweater tot een prop en gooide hem op weg naar de keuken in het washok. Naast de wasmand! Foei, hoe kon ze zo slordig zijn?

Ze deed de deur van de koelkast open. Een blik op de inhoud verried hun jammerlijke gebrek aan huishoudelijke talenten: een plastic doos met afhaal-Chinees, een half broodje in huishoudfolie, een piepschuim verpakking met alweer een afhaalmaaltijd, iets kleverigs en onherkenbaars. Ze pakte een fles water en gooide de deur dicht, inmiddels huiverend in haar short, haar bezwete T-shirt en haar sportbeha, die als een tweede huid aan haar vastplakte.

De telefoon ging. Ze liet haar blik over de smetteloze keukenbladen gaan en vond hem uiteindelijk, voordat hij voor de vierde keer overging, op de zelden gebruikte magnetron.

‘Hallo?’

‘O’Dell, met Cunningham.’

Ze streek met haar vingers door haar korte, donkere haar, dat klam aanvoelde, en ging rechtop staan, meteen alert bij het horen van zijn stem. ‘O, hallo. Zeg het eens.’

‘Ik kreeg net een telefoontje van ons kantoor in Omaha. Ze zitten daar met een moordslachtoffer. Een jonge jongen. De verwondingen komen gedeeltelijk overeen met het handelsmerk van een seriemoordenaar in hetzelfde gebied, ongeveer zes jaar geleden.’

‘Dus hij is weer op jacht, denk je?’ Ze begon de keuken op en neer te lopen.

‘Nee, de seriemoordenaar in kwestie was Ronald Jeffreys. Ik weet niet of je je die zaak nog herinnert. Hij had drie jongens vermoord –’

‘Ja, dat weet ik nog,’ viel ze hem in de rede, wetend dat hij er een hekel aan had als hij alles moest uitleggen. ‘Is die niet in juni of juli geëxecuteerd?’

‘Ja, in juli, geloof ik.’ Zijn stem klonk vermoeid.

Hoewel het zaterdagmiddag was, zag Maggie hem in gedachten achter zijn bureau zitten, omringd door stapels paperassen. Ze hoorde dat hij in zijn papieren zat te bladeren. Inmiddels kende ze directeur Kyle Cunningham goed genoeg om te weten dat hij het hele Jeffreys-dossier al voor zich had liggen. Al lang voordat Maggie bij hem was komen werken op de afdeling Gedragswetenschappen, had hij de waarderende bijnaam De Havik gekregen, omdat er niets was wat hem ontging. De laatste tijd leek die scherpe blik echter ten koste te gaan van zijn slaap. Zijn ogen waren voortdurend dik en gezwollen.

‘Het zou hier om een soort volgeling kunnen gaan,’ zei Cunningham. ‘Een vent die de kunst van Jeffreys heeft afgekeken.’

Aan de afwezige klank in zijn stem hoorde Maggie dat hij onder het praten het dossier zat door te nemen. Ongetwijfeld met een zorgelijke rimpel tussen zijn wenkbrauwen en met zijn bril op de punt van zijn neus. ‘Misschien gaat het om een eenmalige daad. Maar ze hebben gevraagd om een forensisch psycholoog. Sterker nog, Bob Weston heeft nadrukkelijk jouw naam genoemd.’

‘Dus ik ben beroemd, zelfs in Nebraska?’ Ze negeerde de ergernis in zijn stem. Een maand eerder zou die er nog niet zijn geweest. Een maand eerder zou het hem vervuld hebben met trots dat er nadrukkelijk naar zijn protégee was gevraagd. ‘Wanneer vertrek ik?’

‘Niet zo snel, O’Dell.’

Ze sloot haar vingers om de hoorn, in afwachting van een preek.

‘Ik weet zeker dat bij al die schitterende rapporten die Weston over je heeft gelezen, het verslag van je laatste zaak ontbrak.’

Geschokt leunde Maggie tegen het aanrecht. Ze drukte haar hand tegen haar maag en zette zich schrap tegen de misselijkheid. ‘Ik hoop toch niet dat je bij elke opdracht met de zaak Stucky op de proppen komt.’ Haar stem trilde van boosheid. Dat was goed. Boosheid was goed, beter dan zwakheid.

‘Je weet wel beter, Maggie. Dat zou ik nooit doen.’

O, hemel. Hij gebruikte haar voornaam. Dat betekende een serieuze preek. Ze begroef haar nagels in de handdoek die naast haar aan de muur hing.

‘Ik ben gewoon bezorgd,’ vervolgde hij. ‘Je hebt geen moment rust genomen na Stucky. Sterker nog, je bent niet eens naar de bedrijfspsycholoog geweest.’

‘Kyle, maak je geen zorgen. Met mij gaat alles prima,’ loog ze, waarbij ze tot haar ergernis merkte dat de trilling in haar stem zich had verplaatst naar haar hand. ‘Het was echt niet de eerste keer voor me. Ik heb de afgelopen acht jaar zo veel bloed gezien, dat er niet veel meer is dat me nog kan schokken.’

‘Dat is precies de reden van mijn bezorgdheid. Je zat midden ín dat bloedbad, Maggie. Het is een wonder dat je het er levend hebt afgebracht. Het kan me niet schelen hoe taai je jezelf vindt als het om bloed gaat. Het is wel even iets anders als het bloed en de stukken vlees regelrecht over je heen worden gesproeid.’

Dat hoefde hij haar niet te vertellen. Er was nog altijd niet veel voor nodig om het beeld op te roepen van Albert Stucky die zijn vrouwelijke slachtoffers aan stukken sneed. Het beeld van dat bloederige spel des doods, dat met Maggie als enige toeschouwer was opgevoerd. ’s Nachts hoorde ze nog altijd zijn stem: ‘Ik wil dat je kijkt. Zodra je je ogen dichtdoet, maak ik er weer een af, en dan nog een, en nog een.’

Ze had zelf psychologie gestudeerd, dus ze had geen psycholoog nodig om haar te vertellen waarom ze ’s nachts niet kon slapen, waarom de beelden haar nog altijd achtervolgden. Ze had Greg niet eens over die nacht kunnen vertellen, dus hoe zou ze er ooit met een vreemde over hebben kunnen praten?

Natuurlijk was Greg er niet bij geweest toen ze naar haar hotelkamer was gestrompeld. Hij was kilometers ver weg geweest toen ze de resten van Lydia Barnetts hersens uit haar haren had getrokken en het bloed en de stukken vel van Melissa Stonekey uit haar poriën had geboend. Hij was er niet bij geweest toen ze haar eigen wond had verzorgd: een afstotelijke snee dwars over haar onderbuik. En het was nu eenmaal niet iets wat je door de telefoon vertelde.

‘Hoe was het op de zaak, lieverd? O, nee, niks bijzonders. Ik heb alleen gezien hoe er twee vrouwen van onder tot boven werden opengesneden en doodgeknuppeld.’

De werkelijke reden waarom ze het Greg niet had verteld, was echter een heel andere. Ze had geweten dat hij in alle staten zou zijn geweest. Dat hij erop zou hebben gestaan dat ze ontslag nam, of erger nog, dat ze beloofde in de toekomst alleen nog maar laboratoriumwerk te doen. Waar ze het bloed en de stukken hersens alleen maar onder de microscoop zou zien en niet meer onder haar nagels zou krijgen. Hij was al eerder tekeergegaan toen ze hem in vertrouwen had genomen. Sindsdien had ze hem nooit meer iets over haar werk verteld. Hij scheen het gebrek aan communicatie niet erg te vinden. Sterker nog, hij merkte het niet eens als ze ’s nachts niet naast hem lag, maar in de woonkamer liep te ijsberen om te ontsnappen aan de beelden, om de kreten het zwijgen op te leggen die nog altijd door haar hoofd galmden. Het gebrek aan intimiteit met haar man stelde haar in staat haar littekens – zowel de lichamelijke als de geestelijke – te verbergen.

‘Maggie?’

‘Ik moet aan het werk blijven, Kyle. Neem me dat alsjeblieft niet af.’ Ze legde zo veel mogelijk vastberadenheid in haar stem, dankbaar dat het trillen beperkt bleef tot haar handen en haar maag. Zou hij in de gaten hebben hoe kwetsbaar ze zich voelde? Hij werd tenslotte niet voor niets De Havik genoemd. Hoe kon ze dan verwachten dat hij zich door haar een rad voor ogen zou laten draaien?

Het bleef even stil, en ze legde haar hand op de hoorn zodat hij niet zou horen dat haar ademhaling haperde.

‘Ik zal je de bijzonderheden faxen,’ zei hij uiteindelijk. ‘Je vlucht vertrekt morgenochtend om zes uur. Bel me als je nog vragen hebt wanneer je de fax hebt gelezen.’

Na de klik wachtte ze even op de gesprektoon. Met de hoorn nog steeds tegen haar oor gedrukt, slaakte ze een diepe zucht. Ze schrok toen ze de voordeur in het slot hoorde vallen.

‘Maggie?’

‘Ik ben in de keuken.’ Ze hing op en dronk haastig wat water, in de hoop het gevoel van misselijkheid kwijt te raken. Deze zaak was belangrijk voor haar. Ze moest Cunningham bewijzen dat ze het werk nog steeds aankon, ondanks de geestelijke en lichamelijke verwondingen die Albert Stucky haar had toegebracht.

‘Hé, stuk.’ Greg kwam de hoek om en wilde haar al knuffelen toen hij zag hoe bezweet ze was. Hij slaagde erin zijn afschuw te maskeren met een glimlach.

Sinds wanneer gebruikte hij zijn advocatentrucs ook tegenover haar, vroeg ze zich af.

‘We hebben om half zeven gereserveerd. Denk je dat je dan klaar kunt zijn?’

Een blik op de klok vertelde haar dat het pas vier uur was. Hoe verschrikkelijk vond hij dat ze eruitzag? ‘Geen probleem.’ Ze dronk haastig nog wat water en liet het met opzet over haar kin druipen.

Ze betrapte hem op een trek van afschuw op zijn volmaakt gebeeldhouwde kaak. Hij trainde altijd in de sportzaal van het advocatenkantoor, waar hij in een gepaste omgeving zweette, gromde en kwijlde. Daarna nam hij een douche, en tegen de tijd dat hij weer buitenkwam, was hij onberispelijk gekleed en zijn goudblonde haar perfect gekamd. Van haar verwachtte hij hetzelfde. Sterker nog, hij had met zo veel woorden gezegd dat hij het afschuwelijk vond dat ze door de buurt jogde. Aanvankelijk had ze gedacht dat hij het uit bezorgdheid zei.

‘Ik heb de zwarte band, Greg. Dus ik kan me heus wel verdedigen,’ had ze hem gerustgesteld.

‘Dat bedoel ik niet. Jezus, Maggie, je ziet er verschrikkelijk uit als je hardloopt. Wat moeten de buren wel niet denken?’

De telefoon ging. Greg strekte zijn hand al uit.

‘Laat maar gaan,’ zei ze met haar mond vol water. ‘Dat is een fax van Cunningham.’ Zonder naar hem te kijken, was ze zich bewust van zijn ergernis. Ze rende naar de studeerkamer en keek op de nummermelder. Toen zette ze de knop om naar de fax.

‘Waarom faxt hij je op zaterdag?’

Ze schrok, want ze had niet gemerkt dat hij haar was gevolgd. Zoals hij daar in de deuropening stond, met zijn handen op zijn heupen, zag hij er erg streng uit, voor zover dat mogelijk was in een kakibroek en sweater.

‘O, hij stuurt me de bijzonderheden over een zaak waarvoor ik ben gevraagd. Ik moet een profiel maken.’ Ze vermeed het hem aan te kijken, uit angst voor de ontevreden uitdrukking om zijn mond en de doordringende blik in zijn ogen. Meestal was hij degene die roet in het eten gooide wanneer ze eens een zaterdag samen hadden. Maar ze hield zich voor dat het kinderachtig was hem daaraan te herinneren. In plaats daarvan scheurde ze de fax af en concentreerde ze zich op wat Cunningham haar had gestuurd.

‘We zouden vanavond gezellig uit eten gaan. Lekker rustig, met ons tweetjes.’

‘Dat doen we ook,’ zei ze kalm, nog altijd zonder hem aan te kijken. ‘We kunnen het alleen niet zo laat maken. Ik moet morgenochtend om zes uur vliegen.’

Stilte. Eén, twee, drie…

‘Wel vervloekt, Maggie! Het is onze trouwdag. Dit weekend zou voor ons samen zijn.’

‘Nee, dat was het vorige weekend, maar toen was jij het vergeten en had je afgesproken te gaan golfen.’

‘O, ik begrijp het al.’ Hij snoof verontwaardigd. ‘Dus dit is om me terug te pakken.’

‘Nee, natuurlijk niet.’ Hoewel ze meer dan genoeg begon te krijgen van zijn driftbuien, bleef ze kalm. Híj mocht zeker wel elke keer roet in het eten gooien! Met niet veel meer dan een halfslachtig excuus en zijn meest charmante, arrogante grijns. ‘Ik maak het goed, lieverd.’

‘Als je het niet doet om me terug te pakken, waarom doe je het dan?’

‘Omdat het mijn werk is.’

‘Je werk. Dat is wel een erg gemakkelijk excuus. Nou, je kunt het noemen zoals je wilt, maar in mijn ogen doe je het gewoon om me terug te pakken.’

‘Er is een klein jongetje vermoord. Misschien kan ik helpen de psychopaat te vinden die dat op zijn geweten heeft.’ Hoewel de woede nu vlak onder de oppervlakte borrelde, bleef haar stem verbazingwekkend kalm. ‘Het spijt me, ik zal het goedmaken.’ Ze kon er niets aan doen dat het sarcastisch klonk, maar hij scheen het niet eens te merken. Toen ze met de fax naar de deur begon te lopen, greep hij haar pols en draaide haar naar zich toe.

‘Zeg maar dat ze iemand anders sturen, Maggie. We hebben het nodig om eens een weekend samen te zijn,’ drong hij aan. Zijn stem klonk zacht, pleitend.

Terwijl ze in zijn grijze ogen keek, vroeg ze zich af wanneer die hun kleur hadden verloren. Ze zocht naar een glimp van de intelligente, gevoelige man met wie ze negen jaar eerder was getrouwd. Ze hadden allebei in hun laatste jaar op de universiteit gezeten en uitgekeken naar het moment waarop ze hun plaats in de wereld zouden innemen. Zij zou de criminelen opsporen en hij de weerloze slachtoffers verdedigen. Toen was hij naar Washington gegaan om te werken bij Brackman, Harvey en Lowe, en de weerloze slachtoffers waren miljardenbedrijven geworden. Toch meende ze in de korte stilte die viel, een zweem van oprechtheid te herkennen. Ze stond al op het punt toe te geven, toen hij zijn greep om haar pols verstrakte en zijn tanden op elkaar zette.

‘Zeg dat ze iemand anders sturen, of het is voorbij tussen ons.’

Woedend rukte ze zich los. Hij greep opnieuw naar haar pols, maar ze gaf hem een harde duw tegen zijn borst. Zijn ogen werden groot van verrassing.

‘Waag het niet me ooit nog zo vast te grijpen. En als deze ene reis betekent dat het over is tussen ons, dan was het misschien al heel lang voorbij.’

Ze liep langs hem heen en zette koers naar de slaapkamer, terwijl ze vurig hoopte dat haar knieën het niet zouden begeven en dat de tranen die achter haar ogen prikten, zich niet zouden laten zien.

Duister kwaad
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html