Hoofdstuk 27

 

 

 

Christine hoopte dat Nick de opluchting in haar stem niet zou horen toen hij belde om de afspraak voor het avondeten af te zeggen. Als deze nieuwe aanwijzing serieus bleek te zijn, zou ze tot laat in de avond moeten werken en de volgende dag alweer de voorpagina halen.

‘Mag het ook morgenavond?’ vroeg hij op bijna verontschuldigende toon.

‘Natuurlijk. Geen probleem. Zijn er nieuwe ontwikkelingen?’ voegde ze eraan toe om hem op de kast te jagen.

‘Het succes maakt je er niet leuker op, Christine.’ Hij klonk vermoeid, leeg, uitgeput.

‘Dat kan best waar zijn, maar het voelt heerlijk.’

‘Zeg, dit nummer kreeg ik van de krant. Is het soms van een mobiele telefoon?’

‘Ja, dat is weer een van de voordeeltjes van mijn kersverse succes. Luister eens, Nick…’ Ze moest het over iets anders hebben, voordat hij vroeg waar ze was. ‘…kun je morgenavond je slaapzak meebrengen? Timmy vroeg of hij hem kon lenen wanneer hij gaat kamperen.’

‘Gaan ze kamperen met Halloween?’

‘Ze zijn vrijdagavond terug. Father Keller moet de mis opdragen met Allerheiligen. Vergeet je hem niet, die slaapzak?’

‘Ik zal eraan denken.’

‘En vergeet niet agent O’Dell mee te nemen.’

‘Komt voor elkaar.’

Ze draaide net het parkeerterrein op toen ze haar mobiele telefoon uitzette. Nick zou woedend zijn als hij wist waar ze was.

Het appartementengebouw telde vier verdiepingen en zag er een beetje sjofel uit. Hier en daar waren er stukken uit de muur gevallen. Uit de ramen hingen roestige airconditioners in gammele beugels. In de oude buurt met kleine, houten huizen leek het gebouw enigszins misplaatst. Want hoewel de huizen oud waren, zagen ze er goed onderhouden uit. In de achtertuinen zag ze zandbakken, schommels, en er groeiden reusachtige, oude esdoorns, ideaal voor boomhutten en hangmatten.

In de lucht hing de geur van brandend hout. Blijkbaar had iemand de open haard aan. Ergens blafte een hond. Dit was de buurt van Danny Alverez. Zijn glimmende, rode fiets was gevonden tegen het gaas van de omheining die het parkeerterrein van het appartementengebouw scheidde van de rest van de buurt. Op deze plek waren de gruwelen van zijn laatste dagen begonnen. Op een plek die de jongen ongetwijfeld altijd als veilig had beschouwd.

Bij de ingang werd de zware, ijzeren deur opengehouden door een grote, metalen vuilnisbak. Hij zat overvol met sigarettenpeuken. Voorzichtig liep Christine eromheen.

In de lift stonk het naar sigaretten en hondenurine. Ze keek naar het vlekkerige tapijt en drukte op de knop voor de derde verdieping. Ze moest nog twee keer drukken voordat het lampje ging branden en de deuren met een klaaglijk geluid dichtschoven. De lift ratelde, schokte, hijgde en kwam langzaam in beweging. Boven zich hoorde ze het geluid van kreunende katrollen en jankende kabels.

Ze haatte liften, zoals ze alle kleine, afgesloten ruimtes haatte. Waarom had ze de trap niet genomen? Ze keek om zich heen, op zoek naar de noodtelefoon. Die was er niet. Seconden verstreken, en het lampje boven de deur wees aan dat ze pas op de eerste verdieping was. Ze drukte op de knop voor de tweede, in de hoop haar tocht te bekorten, maar de knop verpulverde. In paniek greep ze een paar van de grotere stukken en probeerde die, als een puzzel, weer in de ijzeren ring te duwen. Twee bleven er zitten; een derde viel in het gat, en de rest belandde weer op de grond. Maar toen kwam de lift eindelijk met een ruk tot stilstand en gingen de deuren kreunend open.

In de gang leunde ze even tegen de smerige muur om te wachten tot haar ademhaling weer normaal was. Het licht was schemerig, het tapijt op de grond nog smeriger dan in de lift. Weer rook ze de geur van hondenurine, vermengd met de lucht van oude, vochtige kranten en aangebrand eten. Hoe kon een mens hier in ’s hemelsnaam wonen?

Appartement 410 lag aan het eind van de gang. Voor de bekraste, haveloze deur lag een gevlochten, vlekkeloos schone mat met ‘welkom’ erop.

Christine klopte aan en hield haar adem in om de verstikkende geuren zo min mogelijk in te ademen. Aan de binnenkant van de deur hoorde ze het geluid van verschillende sloten die openklikten. Toen ging de deur op een kier open. Een paar half dichtgeknepen, blauwe ogen keken haar door een bril met dikke glazen wantrouwend aan.

‘Mrs. Krichek?’ vroeg ze zo beleefd mogelijk, terwijl ze nog altijd haar adem inhield.

‘Bent u van de krant?’

‘Ja, dat klopt. Ik ben Christine Hamilton.’

De deur ging open, en Christine wachtte even tot Mrs. Krichek met haar looprek naar achteren was geschuifeld.

‘Bent u misschien familie van Ned Hamilton, de eigenaar van de supermarkt hier op de hoek?’

‘Nee, dat denk ik niet. Hamilton is de naam van mijn ex, en die komt hier niet vandaan.’

‘O.’ De vrouw schuifelde voor haar uit naar de kamer.

Daar werd Christine onmiddellijk belaagd door drie grote katten, die langs haar benen streken.

‘Ik heb net warme chocolademelk gemaakt. Kan ik u ook een kopje inschenken?’

Ze had al bijna ja gezegd, toen ze zag dat een vierde kat zich te goed deed aan de inhoud van de dampende pot die op de koffietafel stond.

‘Nee, dank u.’ Ze hoopte dat haar afschuw niet in haar stem te horen was.

Ondanks de katten zag het appartement er aanzienlijk schoner uit dan de gang. Over de bank en een schommelstoel lagen kleurige kleden en doorgestikte dekens. Voor de ramen hingen groene planten, en op een antiek buffet en een oude secretaire lagen gehaakte kleedjes. Daarbovenop stonden lijstjes met zwart-witfoto’s van mannen in uniform, een jong stel voor een oude Buick en drie kleurenfoto’s van een klein meisje in verscheidene fasen van haar leven.

‘Gaat u zitten,’ zei de oude dame, terwijl ze zichzelf in de schommelstoel liet zakken. ‘O, die verschrikkelijke pijn in mijn schouder.’ Ze wreef over de benige bult onder haar trui. ‘Die zou ik mijn ergste vijand nog niet toewensen.’

‘Wat afschuwelijk voor u.’

Ze leek helemaal erg broos. Knokige knieën staken onder haar eenvoudige, katoenen jasschort uit. Haar ronde gezicht fronste voortdurend zorgelijk. Door de dikke glazen van haar bril leken haar heldere, blauwe ogen onnatuurlijk groot. Haar witte haar had ze keurig opgestoken in een knot, die was vastgezet met prachtige, turkooizen kammen.

‘Oud worden is verschrikkelijk. Het is dat ik mijn katten heb. Anders hoefde het van mij niet meer.’

Terwijl Christine ging zitten, zag ze dat haar marineblauwe rok onder de kattenharen kwam te zitten. Twee van de dieren draaiden nog altijd om haar benen; een derde sprong op de rugleuning van de bank.

‘Rummy, ga daar eens weg,’ mopperde de vrouw, terwijl ze met een benige vinger naar de kat gebaarde. Het beest negeerde haar.

‘Het geeft niet, Mrs. Krichek. Ik vind het niet erg,’ loog Christine. ‘Ik stel voor om maar meteen ter zake te komen, uw verklaring over de verdwijning van Danny Alverez. Dat vindt u toch niet erg?’

‘Helemaal niet. Ik ben blij dat er eindelijk iemand geïnteresseerd is.’

‘Is er nooit iemand van de politie bij u geweest?’

‘Ik heb twee keer gebeld. Sterker nog, ik heb vanochtend nog gebeld, net voordat ik uw artikel las. Volgens mij dachten ze dat ik het allemaal maar verzon. Dus toen heb ik u gebeld. Het kan me niet schelen wat anderen over me zeggen. Ik weet wat ik heb gezien.’

‘Wat hebt u dan precies gezien, Mrs. Krichek?’

‘Ik heb gezien dat die jongen zijn fiets hier neerzette en in een oude, blauwe pick-up stapte.’

‘En u weet zeker dat het Danny Alverez was?’

‘Ja. Die heb ik zo vaak gezien. Echt een goeie bezorger, die jongen. Hij bracht mijn krant altijd helemaal naar boven, voor mijn deur. Niet zoals dat joch dat we nu hebben. Die stapt uit de lift en gooit hem de gang in. Soms haalt hij het, soms niet. Het valt niet mee om mijn looprek de deur door te krijgen. Ik vind dat de krant ervoor moet zorgen dat de bezorgers hun werk beter doen.’

‘Ik zal het doorgeven. Vertelt u me eens wat meer over die pick-up. Kon u de bestuurder zien?’

‘Nee. Het was nog donker buiten. Ik stond bij dat raam daar. De zon kwam nog maar net op. Hij reed het parkeerterrein op, en ik kon vanaf hier alleen de kant van de bijrijder zien. Blijkbaar zei hij iets tegen Danny, want die zette zijn fiets tegen de omheining, liep om de auto heen en stapte in.’

‘Dus Danny stapte vrijwillig in de pick-up? U weet zeker dat de bestuurder hem niet de auto in heeft getrókken?’

‘Nee, het ging allemaal heel rustig. Anders had ik de sheriff al wel eerder gebeld. Pas toen ik hoorde dat Danny werd vermist, ben ik één en één bij elkaar gaan optellen en heb ik gebeld.’

Christine kon zich niet voorstellen dat niemand haar verhaal had nagetrokken. Of zag zij iets over het hoofd? Mrs. Krichek was oud, maar haar verhaal klonk geloofwaardig. Ze stond op en liep naar het raam waar Mrs. Krichek had gestaan. Vandaar had ze een onbelemmerd uitzicht op het parkeerterrein en de omheining. Zelfs iemand met slechte ogen moest de gebeurtenissen hebben kunnen zien die Mrs. Krichek had beschreven.

‘Wat was het voor pick-up?’

‘Ik weet weinig van auto’s en vrachtauto’s.’ Mrs. Krichek schuifelde naar Christine toe. ‘Het was een oude pick-up. Koningsblauw. Roestig, en hier en daar was de verf afgebladderd. En hij had treeplanken. Dat weet ik nog, omdat Danny daarop ging staan om in de auto te klimmen. Op de laadbak stonden van die houten rekken die boeren gebruiken om hun spullen te vervoeren. O ja, en een van de koplampen was kapot.’

Als ze seniel was, had ze in elk geval een levendige fantasie. Christine schreef alles op. ‘Kon u het nummerbord zien?’

‘Nee, daar zijn mijn ogen te slecht voor.

Ergens beneden viel een hordeur dicht. Aan de andere kant van de omheining rende een klein meisje een achtertuin in. Ze klom op een schommel en riep iets naar de man die achter haar aan kwam. Hij had lang haar en een baard en droeg een spijkerbroek met een lang, tuniekachtig shirt.

‘Ze zijn hier net vorige maand komen wonen.’ Mrs. Krichek gebaarde met haar hoofd naar het stel. De man duwde de schommel met het kleine meisje, dat het uitgilde van verrukking. ‘De eerste keer dat ik hem zag, deed hij me toch zo aan Jezus denken. Vindt u ook niet dat hij daarop lijkt?’

Christine glimlachte en knikte.

Duister kwaad
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html