Hoofdstuk 8
Zondag, 26 oktober
Daar gaan we, dacht hij terwijl hij een slok nam van zijn gloeiend hete thee.
De kop op de voorpagina zou eerder thuishoren op de National Enquirer dan op een respectabele krant als de Omaha Journal. NA RECENTE KINDERMOORD HOUDT SERIEMOORDENAAR DORP NOG ALTIJD IN ZIJN GREEP. De formulering was bijna net zo hysterisch als die van de kop op de editie van de vorige dag, maar de dikke zondagkrant zou, natuurlijk, aanzienlijk meer lezers trekken.
Het stuk was opnieuw van de hand van Christine Hamilton. Hij herkende haar naam van de bijlage Living Today. Waarom gaven ze een verhaal als dit aan een nieuweling, een beginner?
Haastig sloeg hij de krant open, op zoek naar de rest van het verhaal, in de eerste kolom op pagina 10. De hele pagina was gevuld met artikelen die verband hielden met de zaak. Er was een schoolfoto van het slachtoffer. Daarnaast stond een dieptereportage over de jongen, die een week eerder spoorloos was verdwenen voordat hij aan zijn krantenwijk had kunnen beginnen. Volgens de krant hadden de FBI en de moeder van het kind verwacht dat er een brief zou komen met een eis tot losgeld. Die brief was echter nooit gekomen. Pas na een week had sheriff Morrelli het stoffelijk overschot gevonden in het gras langs de rivier.
Sheriff Morrelli? Hij las de alinea nogmaals. Nee, dit was niet Antonio, maar Nicholas Morrelli. Wat leuk dat vader en zoon eenzelfde ervaring deelden, dacht hij.
Het verhaal vervolgde met een opsomming van overeenkomsten tussen de moorden op drie jongens in dezelfde, kleine gemeenschap, meer dan zes jaar eerder. Ook daarbij waren toen de slachtoffers gewurgd en met messteken om het leven gebracht en waren de stoffelijke overschotten pas dagen later op geïsoleerde plekken in een bosrijk gebied gevonden.
Het artikel vermeldde echter geen nadere bijzonderheden. Het bevatte geen beschrijving van de uitvoerige snijwonden in de borst. Hoopte de politie dat bewijs opnieuw achter te houden? Hoofdschuddend las hij verder.
Hij stak zijn fileermes in een jampot en begon een verbrande muffin te besmeren. Die vervloekte broodrooster werkte al weken niet goed, maar alles was beter dan beneden in de keuken te moeten ontbijten met de anderen. Hier op zijn kamer, kon hij tenminste in alle rust de krant lezen, zonder de verplichting tot beleefde conversatie.
De kamer was uiterst sober, met witte muren en een hardhouten vloer. Het kleine eenpersoonsbed was maar nauwelijks toereikend voor zijn één meter tachtig. Soms werd hij ’s nachts wakker doordat zijn voeten over het voeteneind hingen. De kleine formicatafel en de twee stoelen had hij er zelf neergezet, hoewel hij niemand in zijn kamer toeliet. Op het verrijdbare keukenkastje in de hoek stond de tweedehands broodrooster, een geschenk van een van zijn parochianen, en een elektrisch plaatje met een ketel waarmee hij thee zette.
Op het nachtkastje stond het enige niet sobere onderdeel van de inrichting: een rijk bewerkte lamp waarvan de voet was verfraaid met in detail uitgevoerde engeltjes en een groep nimfen in een smaakvolle pose. De lamp was een van de weinige uitspattingen die hij zich van zijn karige salaris had gepermitteerd. De lamp en de drie schilderijen aan de muur. Natuurlijk kon hij zich alleen reproducties permitteren. Ze hingen, keurig ingelijst, aan de muur tegenover zijn bed zodat hij ze kon zien wanneer hij ging slapen. Hoewel het slapen hem de laatste tijd niet gemakkelijk viel. Zo ging het altijd wanneer het bonzen in zijn hoofd weer begon en inbreuk maakte op zijn voor het overige zo rustige bestaan door hem te kwellen met de talloze, ellendige herinneringen die hij zo ver mogelijk had weggestopt. Ondanks de eenvoud en de soberheid van zijn kamer vond hij daar kortstondige perioden van rust, kalmte en eenzaamheid in een leven dat zich volledig aan zijn controle had onttrokken.
Hij keek op zijn horloge en wreef over zijn kaken. Scheren was niet nodig vandaag, besloot hij. Zijn jongensachtige gezicht was nog glad na het scheren van de vorige dag. Hij had alle tijd om de krant uit te lezen, hoewel hij weigerde de belachelijke artikelen over Richard Jeffreys zelfs maar in te kijken. Jeffreys had alle aandacht die hij had gekregen, volstrekt niet verdiend. En nu stond hij opnieuw in de schijnwerpers, zelfs na zijn dood.
Hij nam de laatste hap van zijn muffin en maakte zorgvuldig de tafel schoon. Geen kruimel ontsnapte aan de snelle vegen met de vochtige lap. Van de kleine, door bruine vlekken ontsierde wastafel in de badkamer pakte hij zijn Nikes. Ze waren inmiddels brandschoon. Er was geen spoor van modder meer op te bekennen. Toch wenste hij dat hij ze eerder had uitgetrokken. Hij bette ze droog en zette ze terzijde om het enige bord af te wassen dat hij het zijne kon noemen: een breekbaar, handgeschilderd Noritake-exemplaar, dat hij in het verleden ooit van de porseleinkast van de parochie had geleend. De bijpassende theekop, ook geleend, vulde hij tot de rand met kokend water. Zorgvuldig doopte hij het gebruikte theezakje erin, tot het water de juiste, goudbruine kleur had. Toen haalde hij het zakje haastig uit het water en kneep er hard in, zodat ook de laatste druppel in zijn thee viel.
Na het voltooien van zijn ochtendritueel liet hij zich op handen en knieën zakken en haalde hij een houten kist onder het bed vandaan. Hij zette deze op de kleine tafel en streek met zijn vingers over het houtsnijwerk op het deksel. Zorgvuldig knipte hij de krantenartikelen uit, behalve de stukken die over Ronald Jeffreys gingen. Hij deed de kist open en legde de opgevouwen knipsels boven op een stapeltje andere, waarvan sommige al geel begonnen te worden. Vervolgens controleerde hij de rest van de inhoud: een helderwitte linnen doek, twee kaarsen en een flesje olie. Nadat hij de jam van het fileermes had gelikt, legde hij het voorzichtig weer in de kist, boven op een katoenen jongensonderbroek.