Hoofdstuk 19
Haastig reed hij het parkeerterrein van de kerk af. De zak met boodschappen naast hem op de bank viel om. Sinaasappels rolden over de grond terwijl hij het gaspedaal dieper intrapte.
Hij moest proberen tot kalmte te komen. In het achteruitkijkspiegeltje zag hij dat niemand hem volgde. Ze waren met vragen naar de kerk gekomen. Vragen over Jeffreys. Hij was veilig. Ze wisten van niets. Zelfs die verslaggever niet, die had geïnsinueerd dat Danny was vermoord door iemand die Jeffreys probeerde te imiteren. Waarom was het bij niemand opgekomen dat Jeffreys zelf de imitator was geweest? Het feit dat Jeffreys daarnaast ook een koelbloedige moordenaar was geweest, had hem tot het ideale slachtoffer gemaakt.
In de omgeving van de school haastten ouders met hun kinderen zich als opgeschrikte dieren door de straten. Op kruisingen gingen ze dicht bij elkaar staan. Ze trokken hun kinderen haastig op de stoep, keken toe terwijl ze de treden van de school beklommen en wachtten tot ze veilig binnen waren. Terwijl ze in het verleden amper oog voor hun kinderen hadden gehad. Normaal gesproken, lieten ouders hun kinderen uren aan hun lot over, en de littekens die de kinderen daardoor opliepen, zouden ze hun leven lang niet meer kwijtraken. De ouders hier leerden nu een kostbare les. Dankzij hem. Ze mochten hem wel dankbaar zijn.
Er zat sneeuw in de lucht. Een krachtige wind sneed dwars door jassen en rokken die spoedig te koud zouden zijn voor de tijd van het jaar. Dat herinnerde hem aan de deken in de kofferbak. Was het bloed eraf? Hij probeerde het zich te herinneren, probeerde helder na te denken terwijl hij zag hoe de ratten zich voorthaastten over de trottoirs. Voor een stopbord van een oversteekmoeder hield hij stil. Een stroom ratten stak de straat over. Een van hen herkende hem en wuifde. Glimlachend wuifde hij terug.
Nee, hij had de deken gewassen. Er zat geen bloed meer op. Het wasmiddel had wonderen verricht. Mocht het weer omslaan, dan zou de deken de jongen warm houden.
Terwijl hij de stad uit reed, zag hij boven zijn hoofd een vlucht ganzen, die in formatie kwam aanvliegen. Hij deed het raampje open en luisterde. Het gegak en gekrijs van de dieren verscheurden de frisse, stille ochtend.
Ja, in deze tijd van het jaar brachten de wolken sneeuw, geen regen. Hij voelde het in zijn botten. Hij haatte kou en sneeuw. Sneeuw deed hem denken aan al die kerstochtenden waarop hij stilletjes de paar cadeautjes had uitgepakt die zijn moeder stiekem voor hem onder de boom had gelegd. In opdracht van zijn moeder was hij op kerstochtend altijd vroeg opgestaan en had hij muisstil zijn cadeautjes uitgepakt. Zo stil, dat hij had kunnen horen hoe zijn moeder zijn stiefvader bezig had gehouden in de slaapkamer, nauwelijks een paar meter verderop.
Zijn stiefvader had nooit iets vermoed. Hij was veel te blij geweest met zijn eigen cadeau zo vroeg op de ochtend. Als hij het had gemerkt, zouden zijn moeder en hij er allebei ongenadig van langs hebben gekregen omdat ze zijn zuurverdiende geld over de balk hadden gesmeten. Want het was die eerste aframmeling met kerst geweest die hun geheime traditie in het leven had geroepen.
Hij sloeg Old Church Road in en volgde de rivier. De oever leek wel in brand te staan dankzij de stralende kleuren rood, oranje en geel. Duizenden lisdodden staken boven het hoge, honinggele gras uit en wuifden naar hem. De sneeuw zou het allemaal kapotmaken. Het zou de kleuren van het leven bedekken met een sluier van witte dood.
Hij was er bijna. Ineens herinnerde hij zich de honkbalplaatjes. In paniek klopte hij op de zakken van zijn jasje, terwijl hij ondertussen met één hand stuurde. De auto maakte een scherpe ruk naar rechts. De band belandde in een diepe geul voordat hij de controle over het stuur terug had. Uiteindelijk voelde hij het pak kaartjes in de achterzak van zijn spijkerbroek.
Bij een groepje pruimenbomen verliet hij de weg. Het baldakijn van takken en bladeren onttrok de auto aan het zicht. Hij stopte de gevallen boodschappen weer in de zak en nam die onder zijn arm. Toen deed hij de achterklep open. De dikke, wollen deken was keurig opgerold, met een touw eromheen. Hij zwaaide hem over zijn schouder en gooide de achterklep dicht. Het geluid werd weerkaatst door de bomen en het water. Het was hier rustig en vredig, ondanks de wind die door de takken fluisterde en de geur van de rivier meevoerde: een heerlijke, wat schimmelige geur van zout, vis en rotting. Even bleef hij staan om naar het rimpelende, snelstromende water te kijken, dat drijfhout meevoerde. Het water leefde en kon gevaarlijk zijn door zijn vernietigende kracht, maar het kon ook verlossing brengen met zijn zuiverende, genezende vermogens.
De modderige bladeren verborgen het houten luik zo goed, dat zelfs hij elke keer weer moest zoeken. Hij veegde de takken en de bladeren eraf, zette zijn vingers in de spleet en begon te trekken, tot het knarsend openzwaaide. Schemerig licht viel op de treden terwijl hij in de grond afdaalde. Onmiddellijk drong de geur van vochtig zand en schimmelige aarde in zijn neus. Onder aan de treden gekomen, zette hij de zak neer en legde hij de deken op de grond.
Uit de zak van zijn jack haalde hij het rubberen masker. Het was beter dan de bivakmuts, minder angstaanjagend en gepaster voor deze tijd van het jaar. Toch verafschuwde hij het ding, maar de herinnering aan de blik in Danny’s ogen was veel erger. Eerst de herkenning en het vertrouwen, en toen die blik alsof hij zich verraden voelde. Ach, had Danny het maar begrepen! Die laatste blik en dat vervloekte kruis waren hem bijna te veel geworden. Nee, hij kon geen enkel risico meer nemen. Hij trok het masker voor zijn gezicht. Binnen enkele seconden begon hij te zweten.
Als een zombie, met zijn handen voor zich uitgestrekt, deed hij een paar stappen naar voren tot hij de houten plank voelde. Zijn vingers vonden de lantaarn en de lucifers. Er streek iets harigs langs zijn vingers. Hij trok zijn hand weg, stootte bijna de lantaarn van de plank, maar wist hem nog net op te vangen.
‘Vervloekte ratten,’ mompelde hij.
Voorzichtig tilde hij de roestige lantaarn op en streek een lucifer aan. De lont vatte meteen vlam. De gele gloed bracht het donker tot leven. Brokken zand vielen uit de muren en verkruimelden op zijn hoofd. Hij weigerde omhoog te kijken, naar de nachtdieren die haastig een goed heenkomen zochten. Geduld. Over een paar tellen hadden ze de duisternis weer opgezocht en zou de rust terugkeren.
Met zijn volle gewicht duwde hij tegen de zware, houten plank, die kreunend in beweging kwam. Hij schraapte over de grond. Weer raakten er brokken zand los. Het zweet droop over zijn rug. Het hete masker was een kwelling. Zijn gezicht werd in elkaar gedrukt door gebrek aan lucht. Ten slotte werd de geheime gang zichtbaar. Hij kroop het kleine gat in en reikte achter zich om de zak en de deken met zich mee te trekken.
Hij hoopte dat Matthew blij zou zijn met de honkbalplaatjes.