EPILOOG
DE
MOTORFIETS LEEK OP EEN GROOT BEEST: GEVAARLIJK, VEILIG
EN geweldig, alles tegelijk. In de zwarte lak vloeide
zijn gezicht uit tot een rare, lange streep. Opa tilde hem op het
zadel en Markus sloeg zijn armen om zijn vaders middel. Toen legde
hij zijn wang tegen zijn rug.
Hij mocht voor het eerst achterop zitten, alleen een klein
stukje om te proberen. "Alleen maar tot de winkel", had oma gezegd.
Tot tante Erna-oma, en dan weer naar huis.
De motor braakte een paar harde, zware geluiden uit. Alsof hij
zijn ijzeren spieren moest aanspannen. Hij was sterk, sterker dan
een wolf. Het geluid van de motor vulde het hele jongenslichaampje.
Het schudde door zijn hart, door zijn keel en naar zijn beide
armen.
Markus had een helm op zijn hoofd. Hij was veel te groot, maar
hij had een helm op zijn hoofd en wanten aan zijn handen.
Johnny Svendsen knikte even naar Ivar Lønn. Toen draaide hij
voorzichtig aan het gas en de motor kwam tot leven. De grote wielen
zochten zich een weg over het bruine zandpad dat als een gordel
tussen de herfstgele akkers lag. Toen ze op het asfalt kwamen ging
het beter. Markus glimlachte tegen zijn vaders leren jack. De geur
van verrotte kool dreef hen tegemoet, vanaf de akkers bij de kerk.
Markus sloot zijn ogen. Dan klonken de geluiden harder. Het broze
geluk kwam van alle kanten op hem af. Hij dacht dat hij zijn vaders
hart kon horen kloppen. Een veilig en warm geluid tegen zijn oor.
Heel even voelde hij zich net zo groot en sterk als de motorfiets.
Het beeld van het strand in de winter gleed plotseling door zijn
gedachten. Hij hoorde het geluid van de enorme watermassa in zijn
hoofd. Toen deed hij zijn ogen weer open en hij keek naar de huizen
die op de rug van het gras voorbijreden. Naar de witte wolken die
aan de hemel tevoorschijn kwamen. De herfstschaduwen krioelden over
het asfalt. Hij was onderweg.