DE
KINDEREN STROOMDEN HET SCHOOLPLEIN OP. ÉÉN KLEURIGE GOLF van
ski-jacks. Even duizelde het Johnny Svendsen voor de ogen. Hij had
de rode Toyota half achter een vuilniscontainer geparkeerd. Zijn
maag knorde. Hij had sinds de vorige dag niets meer gegeten. Hij
had helemaal nergens over nagedacht. Er had slechts één gedachte
door zijn hoofd gespeeld: Markus.
Hij probeerde rustig adem te halen. Zijn longen deden pijn,
van angst, van ongeduld en woede.
De school van Enger was verbouwd. De nieuwe school was om de
oude heen gebouwd. Het leerlingenaantal was gestadig gestegen,
gelijke tred houdend met de groei van de beide nieuwe woonwijken.
Jaren geleden had Johnny zelf op deze school gezeten. Ester ook;
hier hadden ze elkaar leren kennen. Hij herinnerde zich haar van de
allereerste schooldag, zonder tanden en met vlechten.
Hij sloot even zijn ogen. De vermoeidheid brandde achter zijn
oogleden. Hij zag haar plotseling voor zich. Drie banken voor hem,
een rij naar links. Haar haar, haar nek en rug. Hij kon zich haar
naakte lichaam voor de geest halen, van de eerste keer. Hij had
haar overgehaald haar hand om zijn geslacht te leggen. Een
extatische aanraking. Toen had hij haar overgehaald zich uit te
kleden. Eerst wilde ze niet, maar hij had haar omgepraat. Hij had
toen al geweten dat ze bij elkaar zouden blijven. Ester gaf om hem.
Ze bekeek hem niet met zon zorgelijke blik als zijn tante. Hij
herinnerde zich hoe zijn tante hem, als er anderen bij waren, met
haar gulzige, kwijlende mond had gekust. Alleen als er anderen bij
waren. Ze had hem op zijn wangen gekust, om te laten zien hoeveel
ze, ondanks alles, van hem hield. Ze rook altijd naar appels, naar
appels en boenwas. Hij wilde niet aan zijn tante denken.
De pleinwacht had bijzondere instructies gekregen. Ze wist
waar ze op moest letten. Een donkere man, een vreemde auto.
Het speelkwartier was voorbij. De kinderen stroomden weer naar
binnen, de trappen op. Johnny Svendsen leunde achterover en sloot
zijn ogen. Het volgende speelkwartier zou hij zijn auto iets
dichterbij zetten. Hij sliep tien minuten, maar schrok opeens
wakker. Achter het schoolgebouw zag hij het met ijs bedekte, witte
bouwland. Hij dacht aan de zomer en bedacht dat hij het allemaal
miste. De akkers, okergeel en eindeloos. Het rijpe graan, vol van
stilstaand zonlicht en de beweging van de wind. Ester, jong en
energiek, zijn tantes manier van doen. Het gaf ook een gevoel van
zekerheid. De dagen, de maanden, de jaren. De tijd die voorbij
was.
Markus zag de auto meteen toen hij het schoolplein op kwam.
Meestal liep hij snel naar het klimrek en klom helemaal naar boven.
Het kriebelde in zijn buik als hij naar beneden keek. Als hij zo
hoog op het klimrek zat, kon hij alles in de gaten houden. Soms
liet hij zijn armen los en bleef hij aan zijn benen hangen. Dat
deed pijn in zijn knieholtes, maar hij viel niet naar beneden. Hij
zag de gezichten onder zich. De ogen en neuzen ondersteboven.
Nu trok hij de grote, zelfgebreide muts verder over zijn oren
terwijl hij naar de rode auto staarde. Voor hij vandaag naar school
ging, had hij in de spiegel zijn vermoeide mond gezien. Die was
anders. De spiegel toonde niet zijn normale gezicht. Markus was
Markus niet meer.
De groep kinderen loste langzaam op en verspreidde zich over
het grote plein. De leerkracht zag de rode neus van de auto niet
die achter de container tevoorschijn kwam. Markus hoorde het
geschreeuw om zich heen. De stemmen, het gelach, maar alles stierf
weg in zijn oren. Zijn vader had het raampje naar beneden gedraaid
en zat naar hem te kijken. Markus keek hem aan. Toen deed hij wat
hij nu juist niet moest doen. Oma zei het elke dag tegen hem: "Je
weet waar je voor moet oppassen. Dat weet je toch?" Hij knikte
steeds en zei ja. Dat had hij vanmorgen ook gedaan; toen hij zijn
broodtrommeltje aanpakte had hij geknikt en ja gezegd.
Wist zijn vader dat mama dood was? "Ze heeft het goed. Nu ze
niets is, heeft ze het goed." Hij hoorde de stem van zijn oma in
zijn hoofd.
Markus was bijna bij het trapje dat naar de parkeerplaats
leidde. Hij legde zijn handen op het koude hek en deed heel even
zijn ogen dicht. In het donker achter zijn oogleden zag hij zijn
moeder. Geelgespikkeld flitste haar gezicht even heen en weer, toen
loste het weer op en verdween. Hij had gedroomd dat zijn vader een
bruine wolf met grote tanden was.
Toen hij bijna bij de auto was, bleef hij even staan. Zijn
laarzen voelden als lood op de grauwe grond. Als het nu eens waar
was dat zijn vader slecht was? Zijn boze stem had zich een weg
gegeten door de kamers. De kinderkamer met Markus en het bed en het
konijn en alles wat erin stond, was de trap afgerold en levenloos
op de vloer blijven liggen. De ene kamer had de andere gevuld. Zijn
vader had ook geslagen, met zijn hand als een woedend beest in de
lucht.
Nu glimlachte zijn vader naar hem. Markus wilde huilen, maar
hij glimlachte terug. Zijn mond deed pijn, maar hij
glimlachte.