EEN
HEVIGE BLOS GLEED OVER HET GEZICHT VAN LISE SOMMER.
TEGELIJKERTIJD ze er verward uit en kneep ze haar mond samen
tot een dunne, verbitterde streep. Ze was er waarschijnlijk van
uitgegaan dat ze het nooit zouden ontdekken. "Kunt u me iets meer
vertellen over Florian Rosati?" herhaalde Cato Isaksen. Hij genoot
van zulke momenten, als hij mensen die betrokken waren bij een
moordonderzoek kon confronteren met de leugens die ze hadden
opgedist. Ze hadden altijd veel puzzelstukjes, veel te veel.
Bovendien waren ze piepklein, maar door standvastig door te werken
naderden ze hun doel, stukje bij beetje, met groot geduld en oog
voor kleine en onbelangrijke dingen. Hun werk was één grote puzzel.
Duizenden stukjes, klein, grijs. Misschien stond er op een van de
stukjes een aanwijzing die van doorslaggevende betekenis zou
blijken te zijn.
"Wie is Florian Rosati?" herhaalde hij voor de derde
keer.
"Een man met wie ik een tijdje een relatie heb gehad",
fluisterde ze triest. Ze haalde afwijzend de schouders op. "U kunt
zijn visitekaartje krijgen als het zo belangrijk is."
"Ja, graag", zei Cato Isaksen.
Lise Sommer liep naar een ladekastje in de gang. Ze trok de
bovenste la open en kwam de kamer weer binnen met het kaartje. Het
was hetzelfde kaartje als Ester Synnøve Lønn had gehad.
Haar gezicht had weer kleur gekregen. Ze keek hem aan,
onschuldig en triomfantelijk tegelijkertijd. Een glimlachje
verscheen in haar mondhoek. "Florian..." ze aarzelde even, "was
zoals gezegd een vriend van mij, maar ik wil liever niet over hem
praten. Het is toch niet verboden om een kat te noemen naar je
ex-vriend?"
"Waar is hij nu? Is het lang geleden dat u hem heeft
gezien?"
"Ja", zei ze. "We hebben een tijdje samengewoond, toen zijn we
uit elkaar gegroeid. Het oude verhaal. Het was leuk zolang het
duurde, maar zijn temperament ... zuidelijk", verklaarde ze en
haalde de schouders op. "Ik weet niet of hij hetzelfde restaurant
nog heeft, maar het adres staat op het kaartje."
"Ester Synnøve Lønn is er toch met hem vandoor gegaan?"
Lise Sommer leek even van haar stuk gebracht. De grote
lichtblauwe ogen staarden de rechercheur intensief aan.
"We hebben de brief gevonden die u aan haar hebt geschreven",
zei Cato Isaksen.
"O, ja." Ze haalde diep adem, bijna opgelucht. "Het is niet zo
belangrijk", zei ze. "Ik denk er niet meer aan." "Maar waarom hebt
u gelogen?"
"Ik heb niet gelogen", zei ze zelfverzekerd. "Mijn kat heet
echt Florian."
"Maar ik zie geen kat", zei Cato Isaksen. "Hebt u verstand van
katten?" "Ja", zei hij.
"Florian verstopt zich onder de badkuip. Hij is een bange
schijterd." Lise Sommer keek hem recht in zijn ogen. Even dacht hij
dat haar irissen geel werden, dat haar ogen zich versmalden.
"Woonden jullie hier?"
"Ja. Maar waarom vraagt u naar hem? Wat heeft hij met de zaak
te maken?"
Cato Isaksen hield haar blik vast. "Dat wilden we eigenlijk
aan u vragen." "Waarom?" "Vanwege de brief."
"Dat is persoonlijk", zei ze iets bereidwilliger. "Eigenlijk
ben ik bang", voegde ze eraan toe. "Voor hem?"
Ze schudde het hoofd. "Betrek hem er alstublieft niet
bij."
"We hebben met een moordzaak te maken. Ik ben bang dat we daar
geen rekening mee kunnen houden. Waar was u overigens de nacht van
6 januari, tussen halfeen en twee uur?"
"Wat?" Lise Sommer stond abrupt op. "Neemt u me niet kwalijk",
riep ze. "Wat wilt u eigenlijk insinueren?"
Plotseling veranderde haar gezicht en ze plofte terug in haar
stoel.
"U heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag."
"Ik was hier", zei ze, "waar anders."
"U hebt daarvoor natuurlijk geen getuigen?"
"Natuurlijk niet", zei ze en in haar schoot balde ze haar
handen tot harde vuisten. "Maar ik heb Ester niet vermoord. Ik wist
niets eens waar ze woonde, dat weet u toch al. U moet toch iets
gevonden hebben, vingerafdrukken of zo. Verspil geen tijd aan mij,
maar zoek bewijzen om de moordenaar te pakken. Zoek bewijzen en
zorg dat die verdomde Johnny Svendsen zijn straf krijgt." Ze zweeg,
dacht even na, sloot haar ogen en zei: "Iemand wil mij
vermoorden."
Cato Isaksen keek haar strak aan. "Weet u wat u daar zegt?"
vroeg hij.
Ze knikte verbeten.
"En wie wil u dan vermoorden?"
"Johnny Svendsen natuurlijk." Nu trilde haar stem. "Zo is hij
altijd geweest. Hij kan doen wat..." Ze maakte haar zin niet af. Er
kwam een snik over haar lippen. Cato Isaksen keek haar nieuwsgierig
aan. "Weet u dat hij in de gevangenis zit?"
"Ja, maar hij komt vast en zeker weer vrij", zei ze rustiger.
"Het maakt niets uit, ik ga toch niet tegen hem getuigen."
"Het maakt niets uit", herhaalde Cato Isaksen, "en u denkt dat
hij u wil vermoorden? Weet u iets wat wij niet weten?"
Nu schudde ze heftig het hoofd. "Dat is het niet, maar ik kom
niet in een rechtszaal", herhaalde ze.
"U was ook niet bij de begrafenis van Ester Synnøve?"
Cato Isaksen verwonderde zich over haar reactie. Ze
glimlachte. Lise Sommer glimlachte breeduit. "U begrijpt er niets
van", zei ze. "Ik wil Johnny Svendsen niet zien, dat heb ik toch
gezegd."
"Hij was er niet."
"Was hij niet bij de begrafenis?"
"Natuurlijk niet", zei Cato Isaksen terwijl hij opstond. "Dat
zou een regelrechte minachting tegenover de familie zijn." Lise
Sommer knikte bedachtzaam.
"U moet naar het bureau komen zodat we uw vingerafdrukken
kunnen nemen", sloot Cato Isaksen het gesprek af en hij voelde de
stilte in de kleine flat. De leegte van de boekenruggen die naast
elkaar op de plank stonden. De zwijgende telefoon, de
pastelkleurige poster aan de wand. Haast zonder kleuren.