EEN
DUNNE, DOORZICHTIGE STOFWOLK HING ALS EEN STAART ACHTER de
civiele politieauto, toen hij wegreed over het smalle weggetje dat
tussen de akkers slingerde.
Klavertjes, margrieten en fluitenkruid vulden de sloten en
verborgen de donkere grond. Pas toen hij langs de Liviwinkel reed
waar de tante van Johnny Svendsen werkte, bedacht Cato Isaksen dat
Anne Haraldsen geen antwoord had gegeven op de vraag wat de groep
concreet had gedaan toen ze Vesla hadden gepest. Hij moest het de
volgende keer nog maar eens vragen.
Hij zwaaide geïrriteerd naar een wesp die zijn toevlucht had
gezocht in de auto. Hij zoemde voor het zijraampje aan de
passagierskant. Hij boog opzij, opende het raam en liet hem vrij.
Hij pakte meteen een zonnebril uit het dashboardkastje en zette hem
op zijn neus. Toen gaf hij richting aan en reed hij naar het
Shellstation.
Ragnar Bjone was een kleine, ronde man met dun, blond haar dat
strak naar één kant was gekamd. Hij had flaporen en droeg een dikke
bril. Zijn oogwimpers waren spierwit. Cato Isaksen keek hem verrast
aan. Hij had zich Johnny Svendsens jeugdvriend wat stoerder
voorgesteld.
Toen hij vertelde wie hij was, werd Ragnar Bjone meteen
nerveus en onzeker. Hij hielp de twee klanten die het
benzinestation binnenkwamen koortsachtig en gejaagd. Het waren een
vader en dochter, die overduidelijk hadden gezwommen, en nu benzine
tankten en ijs kochten. Ragnar Bjone vermeed bewust de rechercheur
aan te kijken. Hij sprak luid en nerveus. Hij was doodsbang dat
Johnny Svendsen had verteld dat hij hem afgelopen winter aan een
auto had geholpen, toen hij zijn zoon had ontvoerd. Of had het
jongetje misschien wat gezegd?
Cato Isaksen keek om zich heen. De lucht van de
airconditioning was bijzonder aangenaam. Hij bedacht hoeveel mensen
zich verraadden door te laten merken hoe nerveus ze waren. Maar hij
wist dat hij er ook niet altijd iets achter moest zoeken. Sommige
mensen hadden gewoon een bepaalde angst voor autoriteiten, die op
de gekste manieren tot uiting kwam.
Toen de klanten weg waren, bedankte Cato Isaksen hem dat hij
destijds de gestolen auto had aangegeven. Ragnar Bjone zei dat het
niets voorstelde. "Zoiets doe je gewoon", zei hij.
"Het is vast niet gemakkelijk als het je vriend betreft", zei
Cato Isaksen terwijl hij het oogcontact probeerde vast te
houden.
Ragnar Bjone was net van plan een passend commentaar te geven,
toen hij werd gered door een nieuwe klant. Cato Isaksen keek nog
een keer op zijn horloge. Het was nu bijna vier uur. Zou hij
terugrijden naar de stad, of zou hij de moeite nemen om Edgar Holme
op te zoeken, de theaterregisseur over wie Tilla Mortensen en Anne
Haraldsen hadden verteld?
De rechercheur kocht een worstje en vroeg om een telefoonboek.
Hij zocht Edgar Holme op en vond hem meteen. Hij woonde in de
Toihusgate. Cato Isaksen wist dat die straat in het gezellige oude
centrum van Fredrikstad lag.
Hij probeerde een gesprek op gang te brengen over Johnny
Svendsen en Vesla Mortensen, maar ze werden steeds onderbroken door
nieuwe klanten. Uiteindelijk gaf Cato Isaksen het op. Hij gaf
Ragnar Bjone een hand en bedankte hem voor zijn hulp. Zijn handdruk
was slap en klam.
Weer terug in de warmte zag hij een paar koeien dicht langs
het hek rond het benzinestation staan grazen. Ze hadden schonkige
heupen en wuifden de vliegen weg met hun staarten en oren. Er
kwamen twee dikke dames in gebloemde zomerjurken langslopen. Hij
ving flarden van hun gesprek op. " ... ga dood van deze hitte ...
niets ... Een nachtmerrie. Godzijdank... ja, de winter."
Cato Isaksen slikte het laatste stuk van het worstje door en
spoelde het weg met ijskoud
Imsdal-water. Ragnar Bjone had verteld dat hij niet was
getrouwd en geen kinderen had. Hij had ook geen vriendin en woonde
alleen. 'Een zonderling figuur', dacht Cato Isaksen.
De warmte rustte op het vlakke landschap. Hij stapte weer in
de auto en draaide het raampje helemaal open. Onder het rijden liet
hij de zomerwind over zijn gezicht striemen en aan zijn haarwortels
rukken. Hij had besloten om daadwerkelijk een bezoek te brengen aan
Holme, nu hij toch in de buurt was. Hij toetste het nummer van
thuis in en hoorde Bentes stem in de auto. Ze klonk vrolijk en
vertelde dat Vetle een nieuwe vriend mee naar huis had genomen.
"Hij heeft hem aan het Hvalstrand ontmoet. Ze lijken erg op
elkaar", lachte ze. "Ik denk dat ze het..." De verbinding was even
weg. " ... komen eten", zei ze.
"Het laatste heb ik niet gehoord", zei hij en vroeg haar het
nog eens te zeggen.
"Gard en Tone komen eten. Ik hoopte dat jij ook ..." De
verbinding werd weer verbroken. Zijn batterijen waren leeg. Later
nog maar eens proberen.
Hij bedacht opeens dat het Georg-weekend was. Morgen zou hij
het jongetje om een uur of vier ophalen. Het was bijna
zomervakantie. Hij had geen idee hoe hij het voor elkaar moest
krijgen, nu deze zaak steeds ingewikkelder werd. Georg zou deze
zomer drie weken komen. Hij huiverde bij de gedachte en schaamde
zich. Stel je voor, ertegen opzien dat je eigen kind komt. Hij
hield van het knulletje. Maar hij was zo vermoeiend en veeleisend.
En dan was er nog die reis naar Rome die hij Bente had
beloofd.
Alleen zij tweeën, een soort uitgestelde huwelijksreis.
Misschien in de herfst, of volgende zomer.
Hij reed over de brug, langs het park met de grote, oude
eikenbomen en de glasfabriek aan de linkerkant. Hij parkeerde op
het met kinderkopjes geplaveide plein, voor de kazerne van de
infanterie. De gele namiddagwarmte brandde op de huismuren. De
nauwe straatjes waren bijna verlaten. Hij keek even naar de oude
schandpaal midden op de markt, voor hij de Torvgate in liep. De
mensen waren de stad ontvlucht, naar het strand gegaan of op de
terrassen aan de rivier neergestreken. Tussen de oude, houten
huizen trilde de dikke lucht. De winkeltjes hadden gloeiend hete,
stoffige etalages. Hij liep langs een open keramiekwerkplaats. De
draaischijf gonsde. In de etalage stonden blauwe kopjes en borden
met rode en gele stippen uitgestald.
Toen hij bij de rivier kwam, liep hij langs de wallen, langs
Mellomporten en een stukje door de Tollbugate. Toen sloeg hij
linksaf en kwam in de Tøihusgate terecht. Tussen het oude raadhuis
en het oude ziekenhuis lagen een paar rijen woonhuizen. De huizen
waren slecht genummerd, maar uiteindelijk vond Cato Isaksen Edgar
Holmes naam op een van de deuren. Het mooie, oude houten huis was
geel geschilderd, met groene kozijnen. De rechercheur drukte op de
deurbel en al snel hoorde hij iets achter de groene deur bewegen.
Een kleine, ronde man met een grijze baard en een zonverbrand
gezicht opende de deur. Hij droeg een beige korte broek, witte
sokken in zwarte schoenen en een gestreept overhemd met korte
mouwen dat tot aan zijn navel openstond. Hij kauwde ergens
op.
"Neemt u mij niet kwalijk dat ik u stoor", begon Cato Isaksen.
Hij voelde zich opeens duizelig toen hij daar stond met de
namiddagzon brandend op zijn rug.
De man onderbrak hem. "Kom in de schaduw staan voor u verder
praat", commandeerde hij vriendelijk.
Cato Isaksen liep naar binnen en stond opeens op een met
kinderkopjes geplaveide binnenplaats. "We noemen dit ons
schaduwland", lachte de joviale oude man. Een jonge vrouw stond op
van de tafel waar ze zat te eten. Ze reikte hem de hand. "Dit is
Annette, mijn dochter", zei Edgar Holme en hij stelde ook zichzelf
voor. De dochter moest van dezelfde leeftijd zijn als Ester Synnøve
en Vesla. Cato Isaksen stelde zich voor en Edgar Holme sperde zijn
ogen open. "Er is toch niets met mijn vrouw gebeurd?" vroeg hij
verschrikt.
De rechercheur schudde snel het hoofd. "Absoluut niet", zei
hij geruststellend, "ik kom om een heel andere reden. Neem me niet
kwalijk dat ik midden onder het eten kom binnenvallen."
"Och, godzijdank", riep Edgar Holme opgelucht uit. "Ze maakt
met een paar vriendinnen een reisje naar Denemarken, snapt
u."
Cato Isaksen werd een stoel aangeboden. Er werd een flesje
alcoholvrij bier geopend en voor hem neergezet. Hij had een droge
mond van de dorst en nam een paar stevige slokken.
In de hoek stond een sterk geurende jasmijnstruik. Tussen de
stenen groeide niet te bedwingen onkruid en in het bloembed tegen
het groene houten hek stonden allerlei soorten goedverzorgde
tuinbloemen in gele en rode kleuren.
De dochter werd naar binnen gestuurd om een bord te halen en
royaal werd hem kipsalade en witbrood aangeboden.
Cato Isaksen nam het dankbaar aan en voelde zich merkwaardig
welkom bij de twee vreemde mensen.
Edgar Holme straalde een bijzondere warmte uit. Zijn dochter
lachte luid en aaide iedere keer als haar vader een leuke opmerking
maakte, vrolijk over zijn arm. Cato Isaksen dacht aan wat Anne
Haraldsen had verteld, de geruchten dat hij met kinderen had
gerommeld. Het lukte hem niet om het onderwerp ter sprake te
brengen. Na een tijdje over koetjes en kalfjes te hebben gepraat,
vertelde Cato Isaksen in het kort waarom hij was gekomen, dat zijn
bezoek te maken had met Vesla Mortensens verdwijning en dat hij op
zoek was naar kleine stukjes van de puzzel die misschien te vinden
waren in de verschillende zaken waar zij zich mee bezig had
gehouden.
Edgar Holme vertelde dat hij Vesla Mortensen altijd als een
uniek mens had beschouwd. "Ze was goed, weet u, naaide fantastische
kos¬tuums voor ons. Ze wilde iets bereiken. Maar..." hij schudde
het hoofd, "ze was zo in zichzelf gekeerd. Het liefste wilde ze
spelen, toneelspelen, maar ze was veel te verlegen, te geremd. Weet
je nog, Annette?"
De dochter knikte bedrukt.
Cato Isaksen vond dat de tijd rijp was voor de verjaardagsfoto
die hij in zijn binnenzak had. Hij trok gelijk zijn jasje uit en
hing het over de rug van de stoel. Hij gaf de foto aan de
theaterregisseur.
Edgar Holme zette een ronde, ouderwetse bril op die naast zijn
bord had gelegen. "Kijk eens aan. Daar hebben we het
Rouwmantelkostuum. We hebben het gebruikt in een stuk over de
dieren in het bos, herinner ik me. De Rouwmantel is een van de
grootste vlinders die we hebben: zwart, met een gouden randje langs
de vleugels en een paar blauwe stippen in het midden, als ogen."
Hij glimlachte voor zich uit, deed zijn bril af en legde hem weer
op tafel. "Hebt u wel eens door een vergrootglas naar een vlinder
gekeken?"
"Nee." Cato Isaksen aarzelde. "Niet dat ik me herinner."
"Wacht even." Edgar Holme stond plotseling op en verdween door
de open tuindeur. De witte gordijnen bewogen toen hij erlangs
liep.
"Papa heeft vlinders aan de wand." De dochter lachte. "Hij is
bezeten van dode dingen."
Haar vader kwam weer naar buiten met een kleine, platte,
glazen lijst met daarin vier vlinders op een rijtje. "Kijk", zei
hij en hij gaf de lijst aan Cato Isaksen, druk wijzend op de meest
rechtse vlinder. "Dat is de Rouwmantel, Nymphalis antiopa. Hij
leeft van het sap van de berkenboom en de bruinzwarte larven hebben
roestrode stekels. Ze zien er heel akelig uit. Vlinders zien er van
afstand mooi uit, maar als ze worden uitvergroot zijn ze grotesk,
met boze ogen en grote voelsprieten en een paar heel harige
poten."
"O, papa." Zijn dochter legde haar mes en vork weg. "Je wilt
altijd dingen uit elkaar halen en analyseren en ze dan zo
presenteren. Houd er toch mee op", lachte ze.
Edgar Holme zette zijn handen in zijn zij en lachte met haar
mee. "Het is geen onzin. Kijk eens naar het blauwe ogenpatroon
langs de rand van de vleugels. Met die valse ogen schrikken ze
vijanden af."
Cato Isaksen bekeek de vlinders. Hij had insecten nooit leuk
gevonden, en al helemaal niet van dichtbij. Hij gaf de ingelijste
vlinders aan de theaterregisseur. Edgar Holme pakte de lijst aan en
liep naar binnen om hem weer op zijn plaats te hangen. Toen hij
weer naar buiten kwam, pakte hij de foto van de meisjes en keek er
nog eens nauwkeurig naar. Deze keer zonder bril. "En daar hebben we
Lise ook", riep hij opeens. "Zo heette ze toch? Deed jij ook niet
mee in die voorstelling, Annette?"
Zijn dochter knikte. "Ik was eigenlijk te klein, maar ik mocht
meedoen vanwege jou", lachte ze. "Ik was een haas."
Cato Isaksen keerde zich naar haar toe. "Kunt u zich Vesla
goed herinneren?"
"Eigenlijk niet", zei ze. "Ze bleef meestal achter in de zaal
als wij aan het oefenen waren. Ze zei nooit iets."
"Daar heb je gelijk in. We hadden misschien wat meer aandacht
aan haar moeten besteden." Edgar Holme trok een diepe rimpel tussen
zijn wenkbrauwen. "En nu nemen jullie aan dat ze zelfmoord heeft
gepleegd?"
"Dat weten we niet, maar ze wordt al twee jaar vermist."
"Is het alweer zo lang geleden? Ik weet nog dat ik ervan
hoorde."
"Dus Lise Sommer deed ook mee in de theatergroep?"
"Juist, Sommer was haar naam. Ze heeft een tijdje meegedaan.
Ze was goed. Speelde ze niet Sneeuwwitje? Weet jij dat nog,
Annette?"
"Nee, ik herinner het me niet, papa", antwoordde zijn
dochter.
"Bent u nog steeds met theater bezig?" vroeg Cato
Isaksen.
Een brede glimlach brak door op Edgar Holmes gezicht. "Ik houd
me nu bezig met een theatergroep voor gepensioneerden", glimlachte
hij. "De groep heet Fossielen. Van het ene uiterste naar het
andere. Theater is mijn leven. Hoewel ik me er alleen in mijn vrije
tijd mee bezighoudt. Ik ben eigenlijk architect. Ik ben inmiddels
gepensioneerd, maar heb jarenlang een eigen architectenbureau
gehad. Overigens..." Er trok een donkere trek over het gezicht van
de theaterregisseur. "Er schiet me opeens iets te binnen. Ik dacht
toch echt dat ik Vesla een halfjaar geleden nog heb gezien. Vlak
voor kerst."
"U hebt haar gezien?" Cato Isaksen keek hem strak aan. "Bent u
daar zeker van?" Zijn bloed stroomde sneller door zijn
aderen.
Edgar Holme sloot zijn ogen even. Toen schudde hij snel het
hoofd. "Het was waarschijnlijk verbeelding, maar het was bij de
opening van de kerstmarkt. Nu weet ik het weer. Er stonden
verschillende kramen op de markt. Ik had een kop warme bouillon
gekocht, en toen ik me omdraaide, stond ze daar opeens. Ze droeg
een geruite hoofddoek. Ze stond een stukje verderop, maar ik geloof
dat zij het was. Ik had haar natuurlijk al in geen jaren gezien, en
ik had ook gehoord dat ze was verdwenen, dus ik weet nog dat ik
heel erg verrast was. Toch lachte en knikte ik automatisch naar
haar. Maar ze draaide zich gewoon om en verdween in de
menigte."
Cato Isaksen voelde iets kloppen in zijn keel. Hij wist het
opeens zeker: er klopte iets niet. Misschien was het onzin, maar
toch ... Hij nam het laatste slokje van zijn bier en hoewel hem
onmiddellijk een nieuwe werd aangeboden bedankte hij.
"Ze was het vast niet", herhaalde Edgar Holme resoluut en hij
keek de rechercheur aan. "U moet het maar vergeten. U weet hoe dat
gaat. Plotseling verbeeld je je dingen."