VESLA MORTENSEN WIST DAT ZE EEN GRENS WAS
GEPASSEERD. ZE HAD er eens een gedicht over gelezen. Als je
ver genoeg gaat, zie je het wiel van de Melkweg over nachtelijke
wegen rollen. Als je ver genoeg gaat, zie je het universum. Maar
dan nog, als je ver genoeg gaat, ben je nog maar bij het begin van
jezelf.'
Het licht was warm en geel, met een vaag blauw schijnsel daar
waar de akkers lagen. De takken werden minder dicht en ze kon vaag
beide huizen onderscheiden, het rode en het gele. Door het geruis
in de boomtoppen hoorde ze een ander, ijl geluid. Maatvaste slagen:
de stem van een bijl.
Karen Marie Mortensen, alias Vesla, stond met haar rug naar
het bos toe. De geur van schimmel en vochtig sparrenhout omsloot
haar. Dennenbomen en verspreide loofbomen mengden zich met de
sparrenbomen. Als ze het weiland overstak en naar het laatste bosje
liep, zou ze haar moeders huis kunnen zien. De ramen met de lichte
gordijnen, de wanden met de afgebladderde gele verf. De zonnebloem
die ze altijd plantte. Misschien zou ze haar moeder het erf zien
vegen. Het erf moest er altijd netjes bij liggen en het gras moest
keurig gemaaid zijn.
Het geluid van de bijlslagen baande zich een weg tussen de
boomstammen. Sivert Malling was aan het hakken. Ze herkende zijn
ritme, zijn manier van hakken. Ze voelde de stilte tussen de slagen
in haar voorhoofd. Wanneer zou het allemaal voorbij zijn? Ondanks
de warmte rilde ze van de kou en ze trok haar jas dichter om haar
dunne lichaam heen. Ze wilde zo graag met haar moeder praten. Haar
zien, haar stem horen. Ze hoorde hem binnen in zich. Maar alleen de
bijlslagen waren werkelijkheid.
Het geurde naar zwarte aarde. Een donkere, zoete geur, die
herinneringen opriep. De aarden vloer in de broeikas. Ze liet zich
zakken aan de voet van de boom die van haar en Steinar was. Ze
rustte met haar rug tegen de stam en sloot haar ogen. Plotseling
was daar Johnny. Zijn gezicht in de vierkante raampjes. De bloemen
in de potten. De rode bloemkronen vol boze ogen. Johnny boven haar,
met zijn zwarte haar, zijn gevaarlijke blik. In en uit haar. Hard
en hard en hard. Het gelach van de anderen.
Ze zou hen zo graag laten zien wat het met haar had gedaan. Nu
moest er worden opgeruimd, dan kon ze weer zichzelf worden. Als ze
allemaal dood waren, kon zij weer zichzelf zijn.
Ze had gedacht dat gevangenisstraf genoeg zou zijn voor
Johnny. Dat het voldoende was om jaar in jaar uit alleen te zitten,
wetende dat hij onschuldig was veroordeeld. Straf genoeg om zich te
moeten afvragen wie Ester Synnøve nu echt had vermoord. Maar nu was
hij vrijgelaten en het leek erop dat hij vrijuit zou gaan. Ze had
in de krant ook iets gelezen over schadeloosstelling. Zijn advocaat
vond dat hij recht had op een schadeloosstelling. En plotseling
stond ze er weer, aan de rand van zichzelf.
Het was een logisch proces. Gewoon een kwestie van
beslissingen nemen. Nu ze de stoffelijke resten hadden gevonden,
zouden ze snel één en één bij elkaar optellen. Zouden ze snel de
samenhang zien. Steinar had het steeds geweten. Hij had haar
geholpen. Hoewel hij zich had omgedraaid en zijn handen voor zijn
ogen en oren had gehouden. Haar kreten waren afschuwelijk geweest.
Maar het bos had de geluiden opgenomen. Ze waren gezeefd door het
bladerdak en gedempt door de boomstammen. Steinar klikte niet. Ze
hadden samen een boom; de boom bestond uit stilte en kracht. En
magie.