STREPEN VAN DE LATE NAMIDDAGZON WERDEN DOOR HET GEBLADERTE buiten gefilterd en liepen dik en langzaam over het meubilair. De foto's aan de wand staarden hem boos en duister aan. De zonnestrepen maakten alles nog triester. De grote verveling vulde de kamer. Hij was bang geworden toen de politiemannen in burger weer opdoken. Vader was buiten in het bos. Waarom droegen ze geen uniform? Net alsof ze geen open kaart speelden, alsof ze probeerden hem te verleiden iets te zeggen. De politieman had gevraagd of Steinar kon autorijden of in zijn eentje met de bus reizen. "Nee", had Steinar geantwoord. Toen had hij nog een keer gevraagd of hij vond dat Ester Synnøve stom was. "Ja", had hij geantwoord, en toen wilde hij niets meer zeggen en was gaan wiebelen.
Nu zat Steinar Malling in de keuken te wachten. De politieman was naar Tilla gegaan. De pannen van de warme maaltijd van de vorige dag stonden nog steeds op het vieze fornuis.
Steinar dacht aan wat zijn vader altijd zei, dat luiheid des duivels oorkussen was. Onder zijn tong had hij een vieze azijnsmaak. Als hij zijn vader niet hielp met het hout en de planken en alles wat erbij hoorde, zwierf hij door het bos. Dat had hij ook tegen de politieman gezegd. Hij stond op en liep naar het raam. Het was al bijna weer zomer. De bladeren aan de bomen kwamen uit de knop, lichtgroen en sterk. Hij zag zijn eigen gezicht weerspiegeld in de bomen buiten. Het transparante zelfportret bestond uit huid, glas en groene bladeren. Glas was gevaarlijk. Het raam was een groot schilderij aan de lichtgroene wand. Een schilderij dat veranderde, dat steeds in nieuwe kleuren werd geschilderd, met bomen en zon en 's nachts de maan.
Steinar draaide zich om en keek naar zijn rode, ronde gezicht in de spiegel. Wit haar, lichte wimpers en een grote mond met veel te rode lippen. Steinar Malling was een man. Hij was echt een man. In zijn hoofd zaten allerlei vreemde en scherpe gedachten. Hij liep naar de twee klapstoelen voor de televisie en klapte ze in elkaar. Hij had eens langzaam in een plastic zak geademd. Maar er gebeurde niets. Hij dacht aan Ester en Lise en Johnny, en aan Ragnar. Ragnar was een keer bij Steinar thuis geweest om te spelen, toen ze een jaar of acht, negen waren. Ze hadden met autootjes in de zandhoop achter de schuur gespeeld. Dat was zijn mooiste herinnering. Hij en Ragnar. Twee vrienden, op de top van een hoge zandberg. Ragnar had een skipak aangehad, en een muts op.
Maar het bleef bij die ene keer. Later waren er alleen nog voetsporen en gaten van de garages in het zand. En de wegen tussen de tuinstoelen en de grote plastic olifant die er ter versiering stond, waren leeg. Steinar stond achter de grote vuilnisbak en hield alles in de gaten. Hij huilde niet toen Ragnar niet terugkwam. Hij had gezegd dat hij terug zou komen, maar hij deed het niet. Ze waren het ergst tegen Vesla. Ze had hem verteld dat ze met hen mee mocht doen, hoewel ze haar niet mochten. Hij mocht niet met hen meedoen. Ze noemden hem Domkop. Dat deed hem niet zoveel. Maar wat ze Vesla aandeden was erger, want zij was niet dom. Vesla was aardig. Ze was een doodgewoon mens.
Eén keer, langgeleden, hij was misschien zestien en zij achttien, was ze achter op zijn scooter gaan zitten. Ze had haar armen om zijn dikke middel geslagen en haar hoofd tegen zijn rug gelegd. Steinar voelde haar tegen zich aan. En de wind was warm op zijn wangen.
Onder het rijden dacht hij aan veel dingen. De dingen waar hij aan dacht als hij in bed lag en niet kon slapen. Aan de foto's die hij in een van zijn vaders tijdschriften had gezien, de ronding van de buik en de donkere driehoek. En aan dat wat er in die driehoek zat, dat zich glimmend en rood opende. Hij dacht aan Vesla. Aan haar smalle heupen, aan haar harde tepels die onder haar trui op twee kleine besjes leken. Haar borsten zag je bijna niet, het leken alleen maar tepels.
Ze waren afgestapt aan het begin van het bospad. Ze waren het bos in gelopen, zonder een woord te zeggen. Een tak brak onder zijn gewicht. Het dichte bos opende zich in kleine, donkere en lichte spleten. Hier en daar drongen gele zonnevlekken door het gebladerte heen. Ze liepen verder tot ze aan een kleine open plek kwamen. Achter zijn voorhoofd nam de spanning toe. Hij dacht aan de uren op de zandhoop met Ragnar. Een gewoon mens. Hij was een gewoon mens. Hij liep achter Vesla. Ze draaide zich niet naar hem om. Ze hief haar gezicht omhoog en keek naar de boomtoppen. Toen bleef ze plotseling stilstaan en ging in het gras liggen, tussen de hoge varens. Hij keek op haar neer en was bang. Ze zei dat het dom was om zo bang te zijn. "Angsthaas", zei ze. Eerst werd hij verdrietig, toen een beetje boos, maar niet zo boos dat ze het doorhad, want hij begreep wat ze bedoelde. Hij was bang. Zijn leegte verdween even. Een diepe zucht ontsnapte hem. De wereld was stil. Alleen een zwak geruis, als ijle stemmen, klonk uit de boomtoppen. Hij wilde niet naar haar kijken. Vlakbij hoorde hij de rivier, snel kabbelend en luid lachend achter het hoge gras.
Opeens huilde hij, maar niet luid. Hij huilde stilletjes in zichzelf, maar het water liep uit zijn neus en ogen. Toen kwam ze overeind en naar hem toe en trok hem naast zich neer. Ze legde haar armen om zijn hals en drukte haar wang tegen de zijne. Zijn tranen maakten haar nat.
Hij dacht aan de omgeving, aan de kleine greppel achter de boomstam. De geluiden van zijn hart verstoorden hem. Ze stroomden verder met het bloed in zijn aderen, door zijn hele lichaam.
Vesla keek hem aan. "We kennen elkaar toch?" zei ze.
Hij was het met haar eens.
"Het is niet zo dat we elkaar niet kennen. Denk je dat er beesten in de buurt zijn?" vroeg ze.
Toen lachte hij en voelde dat de warme zomerlucht hem omarmde, in zijn oren suisde en rond zijn hals zwierde. Toen gebeurde het. Haar mond op de zachte huid van zijn hals. Bleef daar als een zuignap zitten, terwijl ze hem op zich trok. Haar benen en buik onder hem. Haar armen in een rechte lijn langs haar lichaam. Beide lichamen omgeven door bos, naar elkaar toe gedragen. Kleine boomnaalden in haar haar en vlak bij haar oor. Hij trok haar kleren uit. Ze wilde het, stuurde zijn handen. Het was niet gemakkelijk. De spanning bonkte in zijn hele lichaam. Een zwart verlangen, dat hij niet kon beheersen. Hij duwde zijn penis in haar. Eerst voorzichtig, toen dieper. Toen hij helemaal in haar was, voelde hij even haar warmte, tot ze hem plotseling wegduwde. Hij voelde zich bang en verward. Heel erg bang. Hij was toch geen mens. Hij had haar maar even gevoeld, diep en nauw. Ze rolde van hem weg. Er zaten droge bladeren op haar rug toen ze opstond. Ze keerde zich naar hem toe en riep dat ze zin had om hem te slaan, op zijn walgelijke gezicht met de stomme, afwezige uitdrukking. 
Later waren ze naar de winkel gereden en hadden ze limonade en ijs en pure chocola gekocht, het lekkerste wat Vesla kon bedenken. Altijd zou hij aan die zomer denken. Hij wist alles nog, precies zoals het was geweest. De zinnen die ze had gezegd, de warmte van haar huid, de kleuren en de geluiden van de bomen. De geur van haar oksels.
Daarna dacht hij dat alles voorbij was. Ze konden zich niet meer samen vertonen nadat het was gebeurd. Als ze samen zouden zijn, moesten ze samen in het bos zijn. Ze zouden nooit uit het bos kunnen komen. Ze zei dat ze het niet meer met hem wilde doen. Maar ze was niet boos. Ze reden naar de winkel en kochten ijs, toen gingen ze naar de boom. Ze hadden samen een boom. Een vreemde boom waarvan Vesla zei dat hij kon praten. Vroeger, toen ze klein waren, gingen ze daarheen met een thermosfles gele ranja en biscuitjes. Hij had haar eerst niet geloofd, bomen hadden geen stemmen. Maar nu ging hij vaak naar de boom toe en dan legde hij zijn oor tegen de stam. Bomen klikten niet. Ze waren er gewoon en spreidden hun takken uit, elk jaar een paar centimeter verder. De boom had alles gezien. Er zaten veel soorten ogen in een boom. Op ieder blad een oog. 's Winters had de boom zijn armen vol sneeuw. Steinar Malling dacht dat de boom wachtte. Hij bleef maar wachten en kreeg overal pijn, in zijn vingers, in zijn oren en in zijn wortels die zich vastgrepen in de zwarte aarde.
De rouwmantel
Cover.xhtml
Titlepage.xhtml
Halftitle.xhtml
Dedication.xhtml
Abouttheauthor.xhtml
Copyright.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml