HET WAS KOUD. DE WIND GIERDE IN HARDE VLAGEN
DOOR DE STRATEN. Januari was tot nu toe arm aan sneeuw
geweest, grijs en guur.
Roger Høibakk en Preben Ulriksen reden langzaam in de richting
van Bislett. "We moeten even iets eten", zei Roger terwijl hij
zijn kam door zijn
haar haalde. "Maakt niet uit wat", zei hij. "Het zou wel eens
een lange nacht kunnen worden. Hier vlakbij is een kiosk waar
ze kebab verkopen."
"Nee, geen kebab, verdomme", zei Preben Ulriksen. "Alles is
best, behalve dat."
"Wat is er mis met kebab?"
"Stikt van de bacteriën. In de krant heb ik een test gelezen.
Scoorde twee van zes of zoiets. En ik ben er een keer ziek van
geworden."
Ze stopten bij een benzinestation en kochten ieder twee
hotdogs met gedroogde uitjes. Terwijl ze die stonden op te
eten, viel hun oog op de schreeuwerige voorpagina's van de
dagbladen VG en Dagbladet. Grote koppen over het afschuwelijke
treinongeluk bij Asta, waarbij negentien
mensen het leven verloren, grijnsden hen aan.
"Mooi dat ze iets hebben om over te schrijven", zei Roger
Høibakk al kauwend, "dan kunnen wij misschien nog een paar
dagen doorwerken voor ze over ons heen vallen. Wacht maar tot
de pers er lucht van krijgt dat ze aangifte tegen haar ex
heeft gedaan. Mijn god, dat zal me een mediaspektakel worden.
Denk maar aan die toestand in Bode, waar een zestienjarig
meisje door haar ex-vriendje werd vermoord. Fakkeloptochten tegen
het plaatselijke hoofd van politie en wat al niet
meer."
"Hier in Oslo nemen de mensen de dingen niet zo persoonlijk
op", zei Preben Ulriksen. Hij kauwde, slikte het laatste
stukje hotdog door en spoelde alles weg met een grote slok
mineraalwater. "In deze tijgerstad lopen mensen niet in een
fakkeloptocht voor elkaar."
Roger Høibakk schudde het hoofd. "Ze heeft aangifte gedaan
wegens bedreiging met de dood", zei hij. "Wacht maar eens
af".
Ze passeerden Martinus Lørdalplassen en reden de Louisesgate
in. Ze stonden voortdurend in contact met Thorsen en
Billington, die meldden
dat Bjørn Tore Lønn een aantal restaurants in en uit was
gelopen en dat hij zijn auto voor een huizenblok aan de
Vallegate had geparkeerd, en
daar in zijn auto zat te wachten.
Høibakk en Ulriksen kregen de auto van hun collega’s in het
oog en zeiden dat ze weg konden rijden. De twee rechercheurs
stopten half op
het trottoir achter een lange rij geparkeerde auto's, vanwaar
ze de oude Volvo zagen die met lampen aan 75 meter voor hen
stond.
Na twintig minuten wachten zette Bjørn Tore Lønn de motor
uit en stapte uit de auto. Haastig en om zich heen kijkend
liep hij over het trottoir. Toen ging hij een deur in en was
hij verdwenen.
Preben Ulriksen rende snel achter hem aan en zocht de
naambordjes aftot hij die van Bjørn Tore Lønn bij een deurbel
had gevonden. Hij knikte kort naar Roger Høibakk die hem
vanuit de auto met zijn ogen volgde, met beide handen nog op
het stuur. Preben Ulriksen opende de deur die niet op slot
bleek te zitten en had de flat op de eerste verdieping snel
gevonden. Hij legde zijn oor tegen de kier van de deur,
maar hoorde alleen maar iets dat het geluid van een televisie
uit de flat aan de overzijde van de gang moest
zijn.
Preben Ulriksen rende weer naar beneden, stapte snel in de
Opel Corsa en wees naar wat de ramen van Bjørn Tore Lønn
moesten zijn.
Daarachter was het pikkedonker. "Een beetje gek dat hij voor
hij naar binnen gaat eerst een poosje bij zijn eigen flat op
wacht zit." Na een halfuur wachten, begon Roger Høibakk te
gapen. "Dit is niet leuk meer.
Cato ook met die intuïtie van hem. Bjørn Tore Lønn weet niet
waar Johnny Svendsen is." Hij leunde achterover en sloot zijn
ogen. "Hij is haar broer, verdomme, hij zou het heus wel
gezegd hebben als hij wat wist."
"Van de andere kant zou het wel zo logisch zijn geweest als
hij na alles wat er is gebeurd rechtstreeks naar zijn ouders
en zijn neefje in Østfold
was gereden." Preben Ulriksen nam de laatste slok van zijn
mineraalwater en pakte een krant. "Dagens Nceringsliv", zei hij
grijnzend, "de enige
krant, die ik vandaag nog niet heb gelezen."
"Wanneer heb jij nou tijd gehad om kranten te lezen?"
"In de auto."
"Wat een gedonder ook altijd met die getrouwde mensen",
gaapte Roger Høibakk terwijl hij door zijn gladde, zwarte haar
streek. "Ik ben een verstokt vrijgezel, en dat houd ik
zo."
"Wacht maar af", zei Preben Ulriksen, "als je de ware ontmoet
ben je verkocht."
"Dan moet ze wel verdomde rijk zijn", grijnsde zijn metgezel.
"Rijk en meegaand. Morgen heb ik trouwens een afspraak, maar
die zal ik wel
moeten afzeggen."
"Waarschijnlijk wel. Maar ik begrijp wat je bedoelt",
repliceerde Preben Ulriksen.
"Denk maar aan Cato; wat een toestanden, op elke straathoek
een kind. Ex-vrouwen en ... en nu is hij opnieuw getrouwd." Hij
schudde het hoofd.
"Ik weet bijna zeker dat hij iets met Ellen Grue heeft", zei
Roger Høibakk.
Preben Ulriksen rukte zijn ogen van de deur weg en draaide
zich naar hem toe. "Je maakt een geintje?"
"Nee, maar ik weet het ook niet zeker."
Preben Ulriksen zat hem ongelovig aan te kijken. "Ellen is een
prachtige meid", mompelde hij.
Roger Høibakk keek nog een keer naar de foto die Preben
Ulriksen van de ouders van het vermoorde meisje in bruikleen
had gekregen.
Het was een piepjong bruidspaar. Johnny Svendsen in een iets
te klein donker pak, een mooie donkere man, zoals Rakel Mandal
hem had beschreven. Naast hem de bruid. De vermoorde Ester Synnøve
Lønn, in klederdracht. Verschrikkelijk jong, verschrikkelijk
mager en zichtbaar
gelukkig. Roger Høibakk deed de foto terug in het
dashboardkastje, leunde met zijn hoofd tegen de hoofdsteun en
sloot zijn ogen.
Plotseling gebeurde er iets: een zwakke beweging, een
onduidelijke schaduw achter het gebobbelde glas van de
buitendeur.
"Opletten", zei Roger Høibakk terwijl hij Preben Ulriksen
aanstootte.
Roger Høibakk verfrommelde een chocoladepapiertje en wierp dat
op de vloer. In zijn mondhoek zaten nog de resten van de
marsepeinreep die hij net had gegeten.
Het was bijna tien uur. De buitendeur ging langzaam open en
Bjørn Tore Lønn kwam naar buiten. Hij had andere kleren
aangetrokken. Zijn ski-jack had hij verwisseld voor een donker
windjack. Hij keek niet om zich heen, stak zijn handen in zijn
zakken, trok zijn schouders op tegen de kou en liep snel naar
de oude Volvo. Hij trok het portier open dat hij niet op slot
had gedraaid en stapte in.
Roger Høibakk draaide de contactsleutel van de civiele
politieauto om.
"Dat zal niet meevallen", zei Preben, "geen auto te zien. Het
kan niet anders of hij ziet ons."
"We geven hem een kleine voorsprong", zei Roger Høibakk.
De Volvo reed door de straat en sloeg links af bij de
Pavelsgate.
"We raken hem kwijt", zei Preben. Hij wreef in zijn handen.
Als hij sprak sloeg de damp uit zijn mond. "Rijden", zei hij.
"Nu!" De Opel Corsa reed de weg op en sloeg net als de auto
voor hen linksaf.
"Nu wordt het moeilijker", zei Preben terwijl hij intensief
naar de twee rode achterlichten staarde die een zijstraat in
reden en achter een gebouw verdwenen. "Daar is hij!" riep hij.
"Geef gas."
"Rustig maar", zei Roger Høibakk die deed wat hem gezegd was,
"we hebben hem nog steeds."
Twee andere auto's gingen achter de Volvo rijden. De drie
auto's reden een poosje achter elkaar. Plotseling draaide Bjørn
Tore Lønn opnieuw een zijstraat in en verdween uit het
zicht.
"Shit." Preben Ulriksen sloeg met zijn vuist op het dashboard.
"Sneller" Roger Høibakk drukte het gaspedaal in, maar moest
remmen voor een vrouw die de Ullevalsvei overstak, met haar
hond aan de riem.
Toen hij eindelijk achter de Volvo aan rechtsaf kon slaan,
zagen ze de achterlichten linksaf een straat in
verdwijnen.
"Hij heeft ons gezien", zei Roger Høibakk geïrriteerd. "Dat is
wel duidelijk."
De Opel Corsa draaide achter de Volvo aan het zijstraatje in.
Bjørn Tore Lønn was zijn auto aan het parkeren. Roger Høibakk
stopte en deed onmiddellijk zijn lichten uit. Hij schakelde in
zijn achteruit en reed haastig achterwaarts de straat uit. Hij
reed de auto half het trottoir op en zette de motor uit. "Hij
heeft ons niet gezien", constateerde hij.
Preben Ulriksen deed zijn autogordel af. "Haast niet te
geloven", mompelde hij. "Waar zijn we eigenlijk?"
"In de Sofiesgate", zei Roger Høibakk.
"Hij moet ons gezien hebben." Preben Ulriksen wreef nerveus
met zijn handen over zijn dijbenen.
Roger Høibakk schudde het hoofd. "Het komt niet bij hem op dat
hij geschaduwd wordt. Hij kijkt niet eens
achterom."