HET
ZEEPSOP IN DE EMMER DREEF IN WOLKJES AAN HET
OPPERVLAK. Erna Svendsen bukte zich en wrong de dweil
uit. Ze had de laatste tijd zo raar gedroomd. Over Ester Synnøve en
Heddy, over Markus en Johnny. Twee parallelle lotgevallen, twee
moeders en twee zoontjes. Als ze haar ogen toekneep, zag ze haar
zusters gezicht in het water. Heddy was mooi geweest. Erna Svendsen
miste haar zuster. Ze dacht dat alle verschrikkelijke dingen die
waren gebeurd, misschien nooit waren gebeurd als zij nog had
geleefd. Maar wie zou het zeggen? Heddy was misschien niet de
zedelijkheid zelve geweest, maar ze hield van haar zoon. Kleine,
mooie Johnny met zijn donkere ogen. Met zijn verdrietige mond die
haast nooit glimlachte. Ze wist nog hoe hij 's avonds voor het raam
stond te zwaaien als ze naar Oslo ging.
Erna Svendsen wrong met haar gezwollen handen de dweil nog een
keer uit en ging verder met het dweilen van de winkelvloer. Johnny
wilde weer thuis komen wonen. Hij had haar gisteravond gebeld en
gezegd dat hij een baan kon krijgen bij het benzinestation van
Ragnar. Hij had verteld dat hij een grote motorfiets had gekocht.
Ze wist niet waar hij het geld vandaan had. Hij zei dat hij het had
geleend. Een misdadiger, een moordenaar. Was hij dat? Haar
Johnny?
Hij had die onrust altijd in zich gehad, alsof hij zijn ziel
steeds binnenstebuiten moest keren. Erna Svendsen streek vermoeid
over haar voorhoofd. In de emmer draaide het bruine water rond. Ze
hadden eens een spelletje gespeeld, zij en Heddy. Ze waren nog
klein, misschien vijf en zeven jaar. Zeepsop in de emmer, wolken
aan de hemel.
Erna Svendsen richtte zich op, voelde de winkel met alle
schappen en alle pakken en zakken en flessen in haar hoofd tollen.
Zo was haar leven geweest. Hoewel het erg warm was, trok een koude
rilling door haar lichaam. Ze zette het ene been voor het andere en
zo lukte het haar om naar de achterkamer te wankelen, waar ze op
een van de keukenstoelen neerviel.
Ragnhild Lønn was eerder die dag in de winkel geweest. Ze had
Markus bij zich gehad. Hij leek zoveel op Johnny. Ze kon niet met
hem praten. Ragnhild Lønn wilde niet dat Markus ook maar iets met
haar te maken zou hebben. Maar af en toe, als Ivar Lønn langskwam
in zijn werkkleding en met rubberlaarzen aan zijn voeten, en hij
had de jongen bij zich, mocht ze even naar hem glimlachen. Markus
glimlachte terug en pakte het ijsje of de reep chocolade aan die ze
hem toestak. Ze hadden een geheimtaal. Ze spraken zonder woorden,
tussen de rekken. Ze spraken door het ijsje en de koekjes en het
snoepgoed. Markus vertelde zijn oma nooit wat hij van tante
Erna-oma had gekregen.
Erna Svendsen voelde zich niet goed. Ze kon de laatste tijd
weinig hebben. Ze was bang. Zij kende Johnny het best. Het zat haar
dwars dat ze niet wist of hij echt de moordenaar was. Ze had hem
altijd gevoed, van de flessenvoeding in zijn babytijd tot taarten,
karbonades, vitamines en desserts. Hij was als een zoon voor haar.
Met zijn ogen kon hij tot in haar ziel kijken. Vroeger, toen hij
jong was, gaf hij haar altijd brutale antwoorden en trok hij zich
niets van haar argumenten aan. Hij lachte altijd schamper naar haar
en noemde haar 'idioot'. Ook stal hij bier uit de winkel. Hij dacht
dat ze het niet doorhad. Ze had hem zo vaak in bescherming genomen.
Ze zuchtte diep. Het was allemaal zo lang geleden.
Ze stond langzaam op, moest het dweilen afmaken en naar boven
zien te komen, naar haar woning. Uit de kraan drupte water in
zware, kleine druppels. Drup, drup, drup. Erna Svendsen veegde het
zeepsop van haar handen en leunde vermoeid tegen de wand.
Ze zag zichzelf in de kleine spiegel achter de deur. Zag de
rimpels op haar gezicht. Ze keek naar zichzelf, naar haar bange
ogen en zag haar eigen eenzaamheid, de dood die rustte in de
plooien rond haar hals. Altijd alleen. Ze wist niet meer wie ze
was. Waar begonnen moeders en waar hielden ze op?