HET BERICHT VAN DE MOORD OP ESTER SYNNOVE LONN KWAM OP donderdag 6 januari om 5 uur 21 bij de alarmcentrale van het politiedistrict Oslo binnen. De duisternis kleefde als een zwarte huid aan de glazen gevels van het grote politiebureau. De straten waren leeg. Het daglicht liet nog een paar uur op zich wachten. Het was alsof de stad op oudejaarsavond haar adem had ingehouden en nog niet had uitgeblazen. Nu stormde de wereld weer verder, het nieuwe millennium in. De vierde werkdag zou zo aanbreken, straks gleed het armzalige winterlicht over de daken van de huizen om daarna in de drukke ochtendstraten te vallen. De politieagent die het bericht aannam van wat de eerste moord van het nieuwe millennium zou worden, was doodop. Hij moest nog tot acht uur. Hij had een extra nachtdienst genomen voor het geld. De afgelopen zestien uur was hij ononderbroken in touw geweest. Zoals altijd was er meer dan genoeg te doen. Huiselijke ruzies, steekpartijen, verwaarloosde kinderen die door de kinderbescherming moesten worden opgehaald. En nu deze moord. Het meisje dat opbelde was ongebruikelijk kalm. Ze gaf haar naam, vertelde dat ze zeventien was en kranten bezorgde. Voor schooltijd bracht ze de Aftenposten rond en als altijd was ze het trappenhuis aan de Odinsgate binnengegaan om de kranten voor de deuren te leggen. Toen ze op de eerste verdieping kwam, had ze een openstaande deur gezien. Waarschijnlijk opengewaaid door de tocht van de hoofdingang. Door de deuropening had ze in de woonkamer een vrouw zien liggen. Weliswaar had ze alleen maar de voeten gezien, maar ze wist dat het een vrouw was omdat er rode nagellak op de teennagels zat. De krantenbezorgster had eerst een paar keer geroepen, maar toen de vrouw niet reageerde, was ze naar binnen gegaan en had ze gezien dat ze in een bloedplas lag. Op haar voorhoofd en in haar hals had ze een paar lelijke wonden. Ze begreep meteen dat de vrouw die daar op de vloer lag dood was. 
   De politieagent had het meisje gevraagd niets aan te raken en op de plaats van het delict te blijven tot de politie er was. Daarna sloeg hij groot alarm. In de kamers en de lege gangen kwam het hart van het politie bureau tot leven. Lampen en computers klikten aan. In de werkkamers werd het geluid van telefoons, haastige voetstappen en ritselende papieren steeds sterker. Nog geen drie kwartier later stond er bij de receptie een jonge journalist van VG bewonderend omhoog te kijken naar de vele verdiepingen die zich onder het hoge plafond aftekenden. 

In de Oslose voorstad Asker rinkelde de telefoon op het nachtkastje van Cato Isaksen op het moment dat hij diep in een onrustige droom was
verzonken. Een grijs schuimende zee, mensen die op het strand been en weer renden. De wind die onzichtbaar langs een kleurloze hemel gleed. Zijn drie zoons Gard, Vetle en Georg hadden zich achter een gekantelde boot verstopt. De witte schuimkoppen kwamen bijna tot aan hun voeten. Het beeld werd uiteengereten, veranderde in een schel geluid dat aanzwol tot een enorme pijn in zijn oor. De telefoon. Verwilderd reikte hij naar de hoorn en zei met schorre stem hallo. 
Naast hem in bed bewoog Bente; ze opende haar ogen en kreunde zachtjes. Het was niet nieuw voor haar dat haar man bij nacht en ontij werd gebeld. De wetenschap dat dat kon gebeuren, zorgde ervoor dat ze bleef hangen aan de rand van de diepe slaap die ze nodig had om uitgerust wakker te worden. 
   Georg, die tussen hen in sliep, ging zitten en gaapte. Het vierjarige jongetje wreef zich in de ogen. In het schijnsel van de lamp op het nachtkastje zag hij er dromerig uit met zijn halflange piekerige haar en ogen die nog niet aan het licht gewend waren. Zijn slaperige blik gleed over de drakentanden op het lichtblauwe behang. Bente duwde hem zachtmoedig weer naar beneden en zei dat het midden in de nacht was. 
Cato Isaksen was op de rand van het bed gaan zitten terwijl de koele lucht in de slaapkamer over zijn naakte lichaam gleed. Hij kreeg kippenvel.
"Ja", zei hij kortaf. "Goed, ik kom eraan." 
Hij deed de lamp uit, drukte op de knop van de wekker, verliet zachtjes de kamer en deed de deur achter zich dicht. 
          
"Ga ik straks naar mama?" vroeg Georg in het donker terwijl hij nog een keer gaapte. De drakentanden dansten nog voor zijn ogen.
"Ja", zei Bente, "vanavond ga je weer naar mama."
"En naar Hamza", constateerde het jongetje tevreden.
"Ja." Bente duwde het dekbed stevig om hem heen en voelde de irritatie opborrelen.
"En nu stil zijn", zei ze met een stem die ze nooit gebruikte als Cato er bij was. De geur van het kind dat niet het hare was, maakte dat ze hem haar rug toedraaide. 

De nacht rustte nog in zijn eigen schaduw. Buiten vroor het vijfgraden en was het pikdonker toen Cato Isaksen huiverend naar de auto liep die
bij de laatste garagebox stond geparkeerd. Hij had er spijt van dat hij hem niet had binnengezet. Nu moest hij voor hij weg kon rijden eerst ijs krabben. 
   Naast de vuilniscontainers lagen grote stapels kranten, gebundeld met touw. Donderdags kwamen ze papier ophalen. Hij was vergeten om de grote doos met opgevouwen kerstpapier buiten te zetten. Even dacht hij erover om weer naar binnen te gaan om de doos op te halen, maar hij besloot dat hij daar geen tijd voor had. Zijn adem stuurde wolkjes waterdamp de zwarte, ijskoude lucht in. In deze tijd van het jaar waren de dagen niet meer dan een korte reis van duisternis naar duisternis. 
   Terwijl hij naar het centrum van de stad reed, dacht hij aan de gebeurtenissen van de afgelopen dagen en aan de droom die hij over de jongens had gehad. De gewelddadige zee en het strand. Zijn droom was vreemd genoeg niet, zoals meestal het geval was, weggegleden en verworden tot een grijze abstracte gedachtemassa. Hij kon hem zich nog precies voor de geest halen. Op de laatste dag van de eeuw was Cato Isaksen getrouwd. Het was een mooie en goede dag geweest. Eindelijk was alles op zijn plaats gevallen, zo voelde het tenminste. Het was een enorme opluchting om terug te zijn. Hij was getrouwd met zijn exvrouw Bente in aanwezigheid van zijn twee oudste zoons. 
   Een bevriend stel was getuige geweest, hetzelfde stel dat ook twintig jaar geleden getuige was geweest, toen ze voor de eerste keer waren
getrouwd. Na afloop hadden ze het gevierd in het conferentiecentrum Leangkollen. Zijn oudste zoon Gard had het gezelschap in de loop van de avond samen met zijn vriendin Tone verlaten om naar een ander oudejaarsfeest te gaan. 
   Bente had een eenvoudig beige pakje aan gehad, zelf droeg hij een donker pak. Ze wilde geen bruidsboeket, maar hij had er toch een gekocht, rode rozen, net als de eerste keer. Georg, zijn vierjarige zoontje met Sigrid Velde, was er niet bij geweest. Georg was het zichtbare bewijs van zijn tragische verraad van toen. Hij was de vrucht van een kort en hevig liefdesavontuur, dat tot een scheiding en een anderhalf jaar durende relatie met Sigrid had geleid. Daarna was hij teruggekomen bij Bente en had het leven van alle dag hun bestaan weer aan elkaar geregen. Alleen de bezoekregeling van Georg, die elke woensdag en om het andere weekend bij hen kwam, zorgde vaak voor de nodige commotie, vooral wanneer hij worstelde met grote en moeilijke zaken en geen zeggenschap had over zijn tijd en gedachten. De kerstvakantie had hen allemaal goed gedaan, maar nu stond het gewone leven weer voor de deur. Met een nieuwe zaak, die als een grote, grijze ademtocht hun slaapkamer was binnengerold en hem uit zijn slaap had gerukt. 

Het meisje dat het lijk had gevonden, was verhoord en naar huis gestuurd. De technische recherche was druk bezig het trappenhuis uit te
kammen en sporen veilig te stellen. De bewoners van het huis keken voortdurend om hun deuren om maar niets te hoeven missen. Op het
trottoir voor het huis had zich inmiddels een schare fotografen en journalisten verzameld. 
   Ester Synnøve Lønn lag op haar zij, met haar ene arm langs haar lichaam en met de andere uitgestrekt boven haar hoofd. Ze lag op een bed van glasscherven van een gebroken vaas. Nog steeds, na al die jaren, stokte Cato's adem bij het zien van een slachtoffer. Hij kon zich de vele uitdrukkingsloze doodsmaskers van zaken van lang geleden nog steeds voor de geest halen. Lichamen die aan het ontbinden waren, gruwelijk vertrokken gezichten. Een dood mens had een heel bijzonder aura van stilte en leegte. Zijn beroep herinnerde hem steeds aan het unieke en riskante van het menselijk bestaan. 
   Om hem heen zoemden de stemmen van de mensen van de technische recherche. De rechercheurs, die papieren overalls en dunne rubberen handschoenen droegen, hadden de taken verdeeld en waren hard aan het werk met hun sporenonderzoek. "Pardon." Een van hen stootte Cato Isaksen aan, die aan de andere kant van het lijk ging staan. De doorgewinterde rechercheur van de afdeling Moordzaken boog zich over de resten van wat enkele uren geleden nog een levende vrouw was geweest en bekeek de wonden die haar waren toegebracht. Bij de slaap was een pluk blond haar uitgerukt. Op haar voorhoofd had ze een blauwe plek. De snijwonden in haar hals spraken voor zich. Voor zover hij kon zien, waren het er drie. Door het bloed waren ze moeilijk van elkaar te onderscheiden. 
   Haar oogleden waren maar half gesloten, hij zag een grijsgroene halve cirkel. Op haar neuswortel dansten een paar kleine sproeten. 
   Ellen Grue kwam naar Cato Isaksen toe en ging op haar hurken naast hem zitten. Er ging een warme rilling door hem been. Haar papieren
overall knisperde zachtjes. Ze trok haar rubberen handschoenen beter aan en keek hem met haar donkere ogen schuin aan. "Volgens mij is ze
nog niet zo heel lang dood", zei ze "een paar uur misschien, maar het moet vannacht gebeurd zijn." 
   "Haar halsslagader is doorgesneden", zei Cato Isaksen. Hij keek opnieuw naar de kerven in de halshuid en de plas van geronnen bloed die in een roodbruine cirkel op de vloer naast haar lag. Een deel van het bloed was opgezogen door een lichtkleurig vloerkleed waar het een grotesk gespikkeld patroon vormde. Het slachtoffer droeg een korte blauwe ochtendjas. 
   "Misschien was ze al naar bed en is ze opgestaan", mompelde hij in zichzelf. Ze droeg geen kousen en was op blote voeten. Hij registreerde dat het slachtoffer ook lichte sproeten op haar benen had. 
   "Er zijn verschillende sporen die op een worsteling duiden." Ellen Grue stond op. Ze wees naar een lamp die van de wand af was gerukt. Hij lag half onder een keukenstoel. Het kleed was van de eettafel getrokken, een koperen kandelaar was omgevallen. Papieren lagen over de tafel en de vloer eronder uitgestrooid. "Het kan niet moeilijk zijngeweest om haar te vermoorden. Een zo'n snee in je hals en je bent dood. We proberen de papieren op hun plaats terug te leggen", ging ze verder en ze knikte naar een agent die de papieren voorzichtig in plastic mapjes deed. 
   Een andere technisch rechercheur, een groot, beetje sloom type met rossig haar, maakte zorgvuldig foto's van de kamer en alle details. Ellen Grue wendde zich even af van Cato Isaksen en sprak een paar zinnen in een kleine dictafoon. 
          
   "Nog gefeliciteerd met je huwelijk", riep de roodharige rechercheur naar Cato Isaksen. 
   Ellen Grue draaide zich weer naar hem toe en wierp een blik op zijn voeten. "Doe even plastic sokken aan als je hier rond blijft banjeren." De uitdrukking op haar gelaat veranderde. Haar ogen werden donker. Hij glimlachte snel. "Doe ik", zei hij. 
   Het was een eenvoudige flat, maar bijzonder gemeubileerd. Zowel kleuren als textiel waren duidelijk met zorg uitgekozen. De gordijnen voor de ouderwetse hoge ramen hadden een groot patroon en waren aan weerszijden in iets te grote sierlijke strikken gedrapeerd. De wanden waren helgeel en boven de oude bordeauxrode leren bank hing een ingelijste foto van een kleine boerderij. Daarnaast hing een grote foto van een mooie, glimlachende jongen met donker haar. Hij had geen voortanden en droeg een blauw windjack. 
   Op het salontafeltje, dat van glas was, hadden de technisch rechercheurs de papieren die ze van de grond hadden opgeraapt neergelegd, netjes op nummer. De stapel bevatte een paar kindertekeningen, een paar catalogi en een krantenknipsel over een jong katje dat van de dood was gered. Cato Isaksen trok een plastic handschoen aan en pakte het knipsel voorzichtig op. Een grote foto van de kat die door een man werd vastgehouden, straalde hem tegemoet. De eigenaar was bezig het katje op de tramrails vast te binden, toen er een jonge Joegoslavische man aankwam die hem nog net op tijd aan de kant wist te duwen. Hij pakte het katje op en redde het dier zo het leven. 

Inspecteur Roger Høibakk stond plotseling in zijn voile lengte in de deuropening. "Ik begrijp dat de vakantie erop zit. Nooit eens rust." Hij knikte kort naar Cato Isaksen, schudde het hoofd en streek over zijn sluike donkere haar. Toen trok hij een paar plastic sokken aan en liep naar zijn superieur, zette zijn handen op zijn knieën en boog zich over het slachtoffer. 
   "Een mooie vrouw", zei hij. "Wie zou dit verdomme gedaan hebben?" 
   "Ze is kennelijk nog maar enkele uren dood", zei Cato Isaksen terwijl hij zijn eigen gezicht in het oog kreeg in een grote spiegel in een zware gouden lijst. Achter hem stond Ellen Grue met haar rug naar hem toe. 
   "Wat hebben we?" Roger Høibakk ging weer rechtop staan. 
   "Voorlopig nog niets. Ze is rond halfzes gevonden door een krantenbezorgster", zei Cato Isaksen met een schouderophalen.
"Ik heb het bureau gebeld en hun gevraagd om de personalia en andere relevante informatie op te vragen. Voorlopig ga ik ervan uit dat de vermoorde Ester Synnøve Lønn is. In de la van een ladekastje lag een verlopen paspoort." 
   "Hou oud is ze?" 
   "Geboren in 1968, begin dertig." 

In de enige, vrij grote slaapkamer stonden een breed onopgemaakt eenpersoonsbed en een blauw geverfd kinderbed tegenover elkaar. Het kinderbed was netjes opgemaakt met een doorgestikte sprei met dinosaurusfiguurtjes. Aan het voeteneind zat een groot, versleten pluchen konijn met lange oren en zwarte rubberlaarzen aan zijn pootjes. Er hing een zoetige, muffe geur in de kamer. Uit het ouderwetse lampenbolletje viel een triest, donkergeel licht. Onder het raam, waarvoor de gordijnen waren dichtgetrokken, stond een schrijftafeltje met een computer. Slordig over de rugleuning van de stoel lagen een paar kleren, een zwarte lange broek en een dikke trui. Op de grond een dunne maillot en een paar oude pantoffels. 
   "Ze is duidelijk weer opgestaan", zei Cato Isaksen met een blik op Roger Høibakk die door een spleet tussen de gordijnen naar buiten keek.
"Ze heeft niet eens de tijd genomen haar pantoffels aan te trekken."
"Wat een drukte hier beneden op straat", zei Roger Høibakk. "Morgen staat het op alle voorpagina's." 
   Aan de wand boven het onopgemaakte bed hing een ingelijst citaat: 
   'Het geluk is voor wie het afdwingt.' 

Ellen Grue kwam de kamer binnen. "We nemen de pc meteen mee", zei ze. Ze vroeg Roger Høibakk de stekkers uit het stopcontact te trekken
en het apparaat naar de auto te brengen. 
   De keuken was opgeruimd. Toen Cato Isaksen een kastdeurtje opendeed, stond Ellen Grue onmiddellijk naast hem en vroeg hem mistroostig dat te laten. Hij maakte een ontwapenend gebaar met zijn handen en achteruitlopend verliet hij de smalle ruimte. "Sorry, sorry", zei hij met een warme glimlach. Haar korte donkere haar zat aan een kant in de war. Plotseling voelde hij zich moe, wakker en boos tegelijkertijd. Hij dacht aan die keer, een jaar geleden, toen ze voor het eerst hadden gevreeën. Zijn mond op haar tepels. Haar gladde bruine huid in de badkuip. Hij voelde een enorme afstand tot de mensen, de voorwerpen en de groteske gebeurtenissen die zich kort daarvoor in de flat hadden afgespeeld. 
   "Ellen", zei hij, maar ze onderbrak hem. 
   "Geef ons een paar dagen", zei ze strak. "Daarna mogen jullie het overnemen." 

De ochtendspits was begonnen toen Cato Isaksen in zijn auto stapte om naar het politiebureau aan Grønlandsleiret 44 te rijden. Hij toeterde geërgerd naar een auto die hem sneed en herkende tegelijkertijd het gespannen gevoel in zijn buik, de mengeling van boosheid en onmacht.
Het tijdgebrek, alles wat niet kon wachten. 
   Zijn afdeling had als een berg tegen oudejaarsavond opgezien. De angst voor catastrofes in verband met de overgang naar het nieuwe millennium was groot. Maar alles was boven verwachting verlopen. De computers hadden zich voorbeeldig gedragen. Alle registers en lijsten, alle systemen van de afdeling fit for fight. 
   Minder voorbeeldig was de beschieting van vijf politiemensen van een andere afdeling geweest, die op oudejaarsavond tijdens een grote wapenroof in Villmarkshuset in de wijk Gronland had plaatsgehad. Een agent was gewond geraakt, maar had het overleefd. Van zijn eigen mensen hadden alleen Roger Høibakk, die inmiddels tot politie-inspecteur was bevorderd, en de joviale, altijd gemoedelijke rechercheur Asle Tengs dienst gehad. 
   Hoe lang zou deze nieuwe zaak gaan duren? Welke mensenlevens zouden deze keer worden blootgelegd? Hij dacht aan het lijk van de tweeëndertigjarige vrouw met het blonde haar. Welke donkere schaduwen verscholen zich achter deze misdaad? Wat voor leven had ze gehad, of niet gehad? Hij haalde diep adem. Er zat niets anders op dan gewoon maar te beginnen. Hij zou de moordenaar vinden. Intuïtief voelde hij dat deze moord zou worden opgelost, maar hij zag ook in dat het stom was om daarop vooruit te lopen. Toch mengde de bekende onrust zich snel met een gevoel van kalmte. Zijn leven was eindelijk weer op orde. Hij voelde zich uitgerust en wilde zich helemaal op de zaak concentreren en niet iets met een andere vrouw beginnen. Hoewel beginnen, dat met Ellen was niets anders geweest dan een erotische aantrekkingskracht die zich plotseling had ontladen. Voor haar was het net zo, had ze gezegd. Ze had hem ervan verzekerd dat er tussen hen niets anders was dan seks. Hij had om die woorden van haar gehouden. De vrouwen die zo ter zake waren als zij en niet na afloop hele toestanden en toekomsten fantaseerden moest je met een lampje zoeken. Ze wond hem nog steeds op, maar nu moest het afgelopen zijn. 
   Even stonden zijn gedachten stil bij de vraag wie eigenlijk de ware was. Of het echt zo was dat iemand de ware was of dat je een standpunt
moest innemen, een beslissing moest nemen. Hij neigde naar het laatste.
Hij voelde zich opgelucht. Hij had een standpunt ingenomen. Bente was de ware. Hij zou bij haar blijven, bij haar en de jongens. 

'Voor en na het woord is het teken, en in het teken is de lege ruimte waarin we groeien. Zo, als een wond, is alleen het teken zichtbaar.
   Maar het oog liegt.' 

Deze zinnen die hij ooit in een boek had gelezen, jaren geleden toen alles om hem heen chaos was, hadden zich op een vreemde manier in zijn
gedachten vastgezet. Meestal vergat hij de dingen die hij las, meteen weer. Wat maakte dat hij nu weer aan die zinnen moest denken? 'Zo, als een wond, is alleen het teken zichtbaar.' 
   Vaak was het zo dat een enkel detail het antwoord op een ingewikkelde moordzaak inluidde. Daar moest hij aan denken toen hij de parkeergarage van het politiebureau in reed en zijn auto op zijn vaste piek neerzette. Vanaf het begin waren de kleine aanwijzingen het belangrijkst. Dat het slachtoffer in haar ochtendjas was bijvoorbeeld. Dat kon betekenen dat ze was opgestaan en had opengedaan voor iemand die ze kende. Maar waarom had de moordenaar de deur open laten staan nadat hij de moord had gepleegd? 
De rouwmantel
Cover.xhtml
Titlepage.xhtml
Halftitle.xhtml
Dedication.xhtml
Abouttheauthor.xhtml
Copyright.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml