SIVERT
MALLING KON MAAR NIET BEGRIJPEN WAAR ZIJN ZOON HET over had
toen hij naar huis kwam rennen. "Iemand in het moeras", had hij
gezegd. Hij neuzelde, zoals altijd. Het speeksel liep uit zijn
mondhoeken. "Iemand in het moeras." Steeds weer opnieuw. Ten slotte
had Sivert zijn zoon gevraagd zijn mond te houden. Dat had
geholpen. Steinar Malling kalmeerde en liep rustig met zijn vader
het bos in om aan te wijzen waar ze lag.
Een voet, er was geen vergissing mogelijk, een verrotte voet
met een vergeeld been stak uit het moeras omhoog. Niet ver van de
kant, misschien een meter of vier. Vesla. Het moest Vesla's voet
zijn. Dus was de waarheid toch waar. 'Arme, arme Tilla, dacht
Sivert Malling en haalde zijn vieze vingers door zijn haar. Zijn
gezicht was vertrokken van verdriet. Zijn zoon stond onrustig naast
hem. Hij kon zijn armen en benen niet langer in bedwang
houden.
De oude bosbouwer streek vermoeid over zijn gezicht. Hij
draaide zich naar zijn zoon om, die naar de grond stond te staren.
"Hoe lang wist jij dit al, Steinar?" vroeg hij.
Zijn zoon klemde zijn kaken op elkaar om niet in huilen uit te
barsten. Toen ging hij zitten en begon te wiegen. Omdat ze achter
op zijn scooter had gezeten, wilde hij niets zeggen. Hij was heel
even in haar geweest. Hij kon niets zeggen, zelfs al was het
verschrikkelijk wat er was gebeurd. In zijn hoofd telde hij de
minuten.
"Steinar", de stem van zijn vader klonk weer helder. Hij legde
zijn hand op zijn hoofd. "Heb jij Vesla vermoord? Heb jij haar
kwaad gedaan?"
Steinar Malling hield op met wiegen. De metamorfose was
volkomen. Hij stond snel op, trok een strak gezicht en keek zijn
vader recht in de ogen. Dagen, maanden en jaren waren
voorbijgegaan. Hij wist het allemaal nog precies.
"Nee", zei hij luid. "Ik heb Vesla niet vermoord. Vesla heeft
Vesla vermoord."
Hij had op de boerderij van Rønning geholpen. Vesla had op het
warme aardbeienveld gestaan en steeds als ze moe werd, had ze zich
opgericht. Hij had haar met zijn ogen verslonden. Ze droeg een
nieu¬we korte broek en hij had de kracht in haar dunne benen
gezien. Haar bruine onderbenen en armen. Het blonde haar, gebleekt
door de zon. Hij zag haar precies zoals ze die dag was geweest,
toen ze zich eerst had uitgekleed en daarna boos was geworden. Ze
had gezegd dat hij haar nooit meer mocht aanraken. Maar ze was
mooi. Meer dan mooi genoeg voor hem.
Later die middag was hij naar haar toe gegaan. Ze wilde niet
met hem praten. Dat was niet erg. Zijn ziel was toch door haar
gevormd en hij wist dat ze met hem zou praten als de anderen het
niet zagen. Misschien later op het pad, in het bos. Hij had op haar
gewacht.
Drie politiemannen van het district Fredrikstad liepen achter
Sivert Malling en zijn zoon het bos in. Cato Isaksen was van de
vondst op de hoogte gesteld. Kon Vesla Mortensen zichzelf in het
ven hebben verdronken en was ze toen aan de rand van het moeras
blijven liggen?
Tilla Mortensen kreeg bezoek van een onbekende politieman die
haar zo voorzichtig mogelijk op de hoogte bracht. Een uur later
stapten Cato Isaksen en Roger Høibakk in de auto en reden naar
Enger.
Toen ze aankwamen was Tilla Mortensen in de tuin. Ze zat op
haar hurken bij een bloembed langs de korte kant van het huis. Aan
haar voeten had ze dunne geitenwollen sokken en bruine sandalen.
Haar rok zat vol zand en viezigheid. Haar handen waren ook vies. Ze
draaide zich om naar Cato Isaksen en stond op. Ze veegde haar
handen af aan haar rok. "Ik heb het gehoord", zei ze.
Cato Isaksen glimlachte triest naar haar.
In haar hoofd opende het moeras zich keer op keer. Het
goudbruine water, de roodbruine planten, het dichte bos rondom. Ze
schudde het hoofd. "Ik heb ..." ze sloot haar ogen even voor ze
verder ging, "ik heb het eigenlijk nooit geloofd. Ze was ... ze was
niet..."
Cato Isaksen liep naar haar toe en pakte haar voorzichtig bij
haar arm. "Een kop koffie zou ons goed doen", zei hij, "en u
ook"
"Natuurlijk, och arme stakkers, jullie zijn hier helemaal heen
gereden, in die hitte." Ze keek vlug op haar horloge. "Het is al
bijna zes uur. Werken jullie zo laat nog? Jullie hebben vast
honger."
"Nee, nee." Roger Høibakk, die zich op de achtergrond had
gehouden, schudde snel het hoofd. "We werken de klok rond", zei
hij. "In ieder geval met zaken als deze."
Tilla Mortensen maakte een pak koffie open. De klok aan de
keukenwand keek haar met twaalf ogen aan. Ze wist nog hoe ze de
eerste tijd dat haar dochter werd vermist, de klok in de gaten had
gehouden. De eerste uren, dagen. De klok was een vijand geweest.
Een kille tegenstander met zijn ritmische getik, met zijn
onbarmhartige tempo, waar geen einde aan kwam. Zijn geluid werd
donkerder en donkerder. Nu liep ze resoluut naar de klok toe en
zette hem stil.
"Waarom deed u dat?" Cato Isaksen stond in de deur naar haar
te kijken.
Ze gaf eerst geen antwoord, zocht in een oude trommel naar een
paar koekjes. "Ik zet de trommel op tafel, als u het goed vindt."
Ze streek vermoeid over haar voorhoofd. "Ik ben zo verschrikkelijk
moe", mompelde ze, "ik kan dat getik niet aanhoren." Ze knikte naar
de klok. "Ik heb hem een keer gewonnen op de bingo in het
dorpshuis, of beter gezegd, Vesla heeft hem gewonnen. We hebben hem
onmiddellijk opgehangen toen we thuiskwamen."
Nadat ze koffie hadden gedronken, wilde Tilla Mortensen hun
per se een paar kostuums laten zien die Vesla had genaaid. Ze stak
beide handen in een kartonnen doos en haalde verschillende kostuums
in allerlei kleuren tevoorschijn. "Ik heb twee jaar lang naar
zekerheid verlangd", zei ze, "maar..." Ze schudde het hoofd,"
...het is toch een schok als je het hoort."
"Voorlopig kunnen we alleen constateren dat er een lijk van
een vrouw is gevonden in het moeras. We weten niet zeker of het
Vesla is", zei Cato Isaksen.
Tilla Mortensen liet de kostuums die ze in haar handen had
weer in de doos vallen en liep naar hem toe. "U bent aardig",
fluisterde ze. "Dank u wel, maar ik weet dat het Vesla is.
Natuurlijk is ze het." Ze tilde haar hand op en streek hem
behoedzaam over zijn wang.
Cato Isaksen voelde zich bijzonder slecht op zijn gemak. Roger
Høibakk keerde zich abrupt om.
"Ik maak nog een kopje koffie", zei Tilla Mortensen en ze liep
de keuken in, waar ze met pannen en water begon te rammelen. Ze
maakte koffie op de ouderwetse manier.
Na een poosje kwam ze terug. Ze droogde haar handen af aan een
theedoek. "Edgar Holme was zo aardig. Hij pochte over haar
kostuums."
"Ik heb met hem gesproken."
"In verband met Vesla?"
"Ja", zei hij.
Tilla Mortensen zuchtte. "Ik ben zo blij met alles wat jullie
hebben gedaan. Jullie hebben me serieus genomen. Voordat jullie
kwamen, heeft niemand dat gedaan." Ze draaide zich om en liep weer
naar de keuken. Roger Høibakk zond zijn collega een treurige
blik.
Cato Isaksen stond op en liep naar de kartonnen doos. Hij
bukte zich en pakte het Rouwmantelkostuum op. Plotseling liep een
rilling door hem heen. Vesla Mortensen had het gedragen op de
verjaardagsfoto. Het kostuum was gemaakt als een zwarte, glanzende
cape. Hij was verkreukeld, na al die jaren in de kartonnen doos.
Langs de randen van de cape zaten gele strepen en in het midden
blauwe stippen. Cato Isaksen bracht hem naar zijn gezicht en rook
eraan. Iets aan het kostuum verontrustte hem.
"Het werd gebruikt in een kindertheatervoorstelling",
verklaarde Tilla Mortensen en ze keek naar Roger Høibakk, die nog
steeds op zijn stoel zat en zijn collega aankeek. Cato Isaksen liet
het kostuum terugvallen in de doos en keek naar Veslas moeder. Ze
leek veranderd. Ze had haar schouders laten zakken, ze haalde
gemakkelijker adem. 'Als mama boos wordt, durf ik niet te
voorspellen wat ze gaat doen.' Cato Isaksen meende dat hij Vesla
Mortensens onbekende stem in zijn hoofd hoorde.
Sivert Malling leunde voorover en duwde het gereedschap tegen
de plank. Het hout kraakte. Hij legde de schaaf aan de kant en
pakte de bijl. Hij liet het blad van de bijl door de boom klieven.
De civiele politieauto reed geluidloos het erf op. De rechercheurs
opende de portieren en stapten uit.
Sivert Malling deed alsof hij aan het werk was, bukte zich en
keek onder zijn arm door. Hij draaide zich niet om, maar bleef met
zijn rug naar hen toe staan. Er liep een koude rilling over zijn
rug. Het grind knarste toen de twee rechercheurs dichterbij kwamen.
Hij begon al te praten nog voor ze bij hem waren. "Het is een
zwaluwzomer dit jaar", zei hij, zonder om te kijken. De schaduw was
tot halverwege het erf gekropen en beroerde zijn been. Zijn armen
en bovenlichaam waren bruin, maar op zijn rug stond het witte kruis
van zijn bretels. Roger Høibakk pakte zijn kam uit zijn achterzak
en haalde hem door het zwarte haar. Je kon zijn rusteloosheid
voelen.
Cato Isaksen deed een stap naar voren. Sivert Malling pakte
een smerige zakdoek en droogde zijn voorhoofd af. "Kijk", zei hij
en wees naar de nok van de schuur. De vogels kwetterden en
schreeuwden er lustig op los, vielen met een grote boog naar
beneden, maar sloegen dan snel met hun vleugels en vlogen zo weer
omhoog.
Steinar stond voor het raam. Het gordijn kietelde tegen zijn
wang. Hij hield wat er buiten gebeurde goed in de gaten. Hij had
wel gedacht dat de twee politiemannen terug zouden komen. Ze zouden
steeds weer terugkomen. Zijn vader had het gezegd. Steeds opnieuw
had hij Steinar gevraagd wat er was gebeurd. Hij was boos geworden
en had hem met de opgevouwen krant geslagen en hem bevolen alles te
vertellen. Maar Steinar was in een hoek in elkaar gezakt en was
gaan huilen. Hij mocht niet klikken. Hij had haar beloofd om niet
te klikken. Nu ging hij naar zijn kamer, deed het raam open en klom
naar buiten. Hij bleef even op de grond liggen, voor hij moeizaam
overeind kwam. Hij wrong zichzelf door het nauwe hek en liep de weg
op. Hij strompelde weg, af en toe rennend, dan weer wandelend. Hij
liep naar het bos en verdween.