TOEN
EINDELIJK HET TELEFOONTJE KWAM DAT MARKUS GEZOND EN WEL
teruggevonden was, zakte Ragnhild Lønn op de rode bank in elkaar.
Alles deed haar zeer. Haar lichaam voelde vreemd en koud aan. Haar
dochter was vermoord, haar zoon zat in de gevangenis, en haar
kleinkind was heelhuids teruggevonden. Licht en schaduw dreven als
een dun tapijt over haar heen. Ze kon zich niet bewegen. Ze had de
laatste negen nachten nauwelijks geslapen. Ester is voor altijd
weg, je bent zelf zo goed als dood, dacht ze. Op deze manier leef
je niet lang.
Haar lichaam verkeerde in een alarmfase. Ze was ervan
overtuigd dat een hoog geluid of een onverwachte beweging haar hart
kon laten stoppen.
Er liep een grens tussen lichaam en geest. Een duidelijke,
rechte lijn scheidde ze fysiek van elkaar. Twee grootheden die
hetzelfde lichaam deelden, maar weinig met elkaar te maken
hadden.
Tevergeefs probeerde Ivar Lønn tot haar door te dringen en hij
vroeg zich af of hij een dokter moest bellen. Ragnhild Lønn
gebruikte haar laatste krachten om hem dat te verbieden.
Uiteindelijk begreep hij dat alles nog erger zou worden als hij
niet deed wat ze zei. Ze wilde alleen maar even liggen. Het liefst
wilde ze wegzinken in een diepe slaap. Maar dat kon niet, want zij
vormde de schakel die de tijd met elkaar verbond. "Markus komt
terug", zei ze. Ze moest chocolademelk voor hem maken, een paar
bevroren broodjes ontdooien en een kruik in zijn bed leggen.
Er dreven voortdurend flashbacks door haar hoofd. Ester
Synnøve als vierjarige op de schommel, in haar witte jurk met het
geborduurde huisje op het voorpand.
Ester Synnøves kleine voetzolen, vol grassprietjes omdat ze op
blote voeten over het natte gras had gelopen. Tegen de muur van het
huis was het minstens veertig graden. De vlinders in de broeikas
fladderden hysterisch van plant naar plant om zoetigheid te vinden.
Gele wespen die tegen het glas aan vlogen. Zwarte grond met de geur
van ijzer.
Toen de auto met Randi Johansen, een rechercheur van het
politiedistrict Fredrikstad en Markus het erf op draaide, stonden
zijn grootouders in de open deur op hem te wachten. Het licht van
de koplampen veegde over de puntige, kale takken van de boom op het
erf. Markus lachte niet toen hij het portier opende en uit de auto
stapte. Hij had in zijn broek geplast, alles voelde vies en akelig
en stonk. Hij plukte koortsachtig aan de opgedroogde ketchupvlekken
op zijn wang. Randi Johansen gooide het autoportier dicht, vechtend
tegen een opkomende huilbui. Klotehuilbui. Klotebaan.
Ragnhild Lønn kwam rustig de trap af, strekte haar armen uit
naar haar kleinkind en sloeg ze behoedzaam om hem heen. Haar gelaat
was zo wit als sneeuw. De haren in haar nek krulden koortsachtig
op. Ze keek glimlachend op hem neer en streek voorzichtig over zijn
haar. "Dag lieverd", zei ze rustig, vechtend tegen haar tranen. De
stemmen in haar hoofd praatten maar door, maar ze kon er geen wijs
uit worden. Ze voelde de gure januarilucht op haar lichaam. Een
huivering begon in haar borst en verspreidde zich door haar beide
armen. "Waar had deze waanzinnige reis hem gebracht?' Ze had het
gevoel dat ze opeens geen adem meer kon halen, alsof ze van grote
hoogte naar beneden viel en slechts wachtte op het vreselijke
moment dat ze op de grond zou neerkomen. Ze vermande zich. "Ik heb
chocolademelk voor je gemaakt", zei ze rustig, "van echte cacao, en
opa heeft broodjes uit de vriezer gehaald."