STEINAR MALLING BEGREEP METEEN DAT ER IETS
VERSCHRIKKELIJK fout was. Johnny Svendsen zag er dood uit.
Zijn ogen waren gesloten.
Hij leek op een schilderij van Jezus in de kerk. Het witte,
gele en rode schilderij. Jezus hing net zo, met zijn armen
vastgebonden. Maar hij was vastgebonden aan een kruis, niet aan een
boom.
Johnny lag op zijn zij met zijn armen vastgebonden aan een
dikke, lage tak. Hij lag op de grond. Hij leek niet meer op Johnny
Svendsen. Hij had een heleboel bloed op zijn overhemd, zijn armen
en zijn gezicht. Het touw was om zijn polsen gesjord, op dezelfde
manier als bij Jezus Christus, de heilige, die besliste over leven
en dood. Het was griezelig.
Het kleine jongetje was op dezelfde manier vastgebonden. Hij
huilde niet, maar het leek alsof zijn gezicht stuk was gegaan. Aan
zijn hals had hij een afschuwelijke wond. Die bloedde niet, maar
het was toch een wond. Steinar ging op zijn hurken naast Markus
zitten en legde zijn grote hand op het hoofd van het kind. "Arme
stumper", zei hij, "ik heb jou eerder gezien. Ben je
verdrietig?"
De jongen gaf geen antwoord.
"Dit is toch een mooie boom?"
Markus Svendsen gaf nog steeds geen antwoord.
Steinar Malling stond op, bleef even naar de twee gewonden
kijken, tot hij zich omdraaide en begon te rennen. Er kwamen rare
geluiden uit zijn keel. Hier kon hij niet tegen, hij moest het
beeld kwijtraken dat achter zijn ogen danste. Hij rende dwars door
de varens, langs de plek waar Vesla zich toen had uitgekleed, langs
het veld met de verlepte margrieten, langs het bouwland waar hij
haar gisteren had gezien. Over de beek met de akelige gorgelende
geluiden. Hij trok zijn schoenen niet uit maar rende het
snelstromende water in en liep er dwars doorheen. Zijn schoenen
liepen vol water. De beek was koud en prikte op zijn huid. Hij
rende, maar hij mocht niet klikken. Hij wilde alleen maar weg. Hij
had haar beloofd dat hij niet zou klikken. Ze hadden samen een
boom, en ze waren geliefden. Opeens struikelde hij over een
boomwortel. Zijn borst kwam met een klap op de grond. Hij bleef een
tijdje op het pad liggen, voor hij langzaam overeind kwam. Zijn
ribben deden pijn. Steinar Malling kreunde. In zijn hoofd bonkten
boze gedachten. De pijn in zijn borst deed hem aan iets anders
denken. Zijn vader zou boos op hem worden, hem met de krant slaan
en hem verbieden tv te kijken. Als Steinar dan ook boos zou worden,
moest hij verhuizen. Ergens anders gaan wonen, samen met rare
mensen.
Cato Isaksen kreeg ineens Steinar Malling in het oog. Hij zat
gehurkt op het pad. Met zijn armen stijf om zijn knieën geslagen,
alsof hij zichzelf wilde beschermen. Zijn adamsappel bewoog op en
neer en hij maakte akelige snikkende geluiden.
Randi Johansen kneep even haar ogen dicht, om haar
duizeligheid kwijt te raken. Toen liep ze naar hem toe en legde
haar hand op zijn schouder. "Steinar", zei ze, "wat is er gebeurd,
kun je me dat vertellen?"
Het leek net alsof Steinar Malling ergens anders wakker werd.
Het groene licht kleurde alles en herinnerde hem aan het beeld dat
uit zijn hoofd moest verdwijnen. "Als je sterft, ben je niet langer
in jezelf", zei hij. Ze moesten niet boos op hem worden. Hij
herhaalde steeds dezelfde woorden. "Ben je niet langer in jezelf.
We hebben samen een boom", ging hij verder, "Vesla en ik. Hij is
alleen van ons." Hij wiegde heen en weer, terwijl hij naar de grond
staarde. Kleine mieren liepen druk door de geultjes op de bodem. Ze
droegen boomnaalden en zaden mee op hun zwarte schouders.
Cato Isaksen pakte zijn mobiele telefoon en probeerde te
bellen zodat iemand Steinar Malling kon komen halen. Misschien dat
zijn vader een verstandig woord uit hem zou kunnen krijgen. De
mobiele telefoon werkte niet. De batterij was leeg. Cato Isaksen
vloekte luid. De vermoeidheid brandde in zijn ogen. Hij rilde van
de kou, was vies en had honger. Hij had niets van Erna Svendsens
ontbijt kunnen eten.
Ze spraken af dat Randi bij Steinar in het bos zou blijven, en
dat Cato Isaksen Sivert Malling zou halen. Hij had al een heel stuk
gelopen, toen hij bedacht dat het dom was. Het zou gevaarlijk voor
Randi kunnen zijn om alleen achter te blijven met Steinar Malling.
Maar hij kon nu niet terug, hij kon niet nog meer tijd verspillen.
Zijn voetstappen dreunden op de bosgrond. Plotseling, vlak achter
een bocht, dook een vrouw voor hem op. Haar beeld drong langzaam
zijn bewustzijn binnen. Zij schrok net zo erg als hij. Haar gegil
reet zijn gedachten uiteen in stukken die niet meer bij elkaar
pasten. Het was Lise Sommer. Haar gezicht was vertrok¬ken van
angst. "Help me", riep ze, "ze is gek. Help me, ze probeerde me te
vermoorden." Ze strekte haar geschaafde armen naar hem uit, liep
naar hem toe en klampte zich aan hem vast. Haar magere lichaam
schudde onbeheerst.
"Vesla! Hebt u het over Vesla?" Cato Isaksen voelde hoe de
verwarring hem verlamde. Dit was waanzin.
"Allemachtig, ze is hartstikke gek", snikte ze. "Ze heeft een
mes ... zo ... groot." Ze wees met haar handen. , "Waar is
ze?"
"Daar... daarginds, achter..."
Cato Isaksen keek angstig naar het bos. Toen keek hij weer
naar Lise Sommer. Haar gezicht was vies en behuild. Haar broek was
bij de knie gescheurd en haar trui met korte mouwen zat onder de
modder.
"Wat is er in hemelsnaam aan de hand?" vroeg hij, terwijl hij
haar langs een onoverzichtelijk stuk met dichte struiken leidde. Al
zijn zintuigen stonden op scherp.
Lise Sommer barste uit in een hysterische huilbui. Cato
Isaksen merkte dat een plotselinge woede zijn angst verdreef. "Wat
hebt u hier in vredesnaam te zoeken?" vroeg hij.
Lise Sommer schudde het hoofd. Ze kon niet praten van het
huilen. De geluiden van het bos dreven schel naar hen toe.
"Vesla Mortensen probeerde me te vermoorden", herhaalde ze
iets rustiger.
Ze liepen het bos uit, door de oude appelboomgaard achter de
winkel en naar de politieauto toe. Cato Isaksen opende het portier
en vroeg haar te gaan zitten.
Lise Sommer schoof op de achterbank. Cato Isaksen zei dat hij
even wegging om te bellen, maar toen kreeg ze weer een hysterische
angstaanval. Hij keek vertwijfeld naar het keukenraam van Erna
Svendsen. Toen liep hij om de auto heen en ging naast haar
zitten.
De rechercheur keek naar zijn eigen vieze handen. Hoe zou het
met Randi in het bos gaan, alleen met die gek? Stel je voor dat
Vesla hen vond. Het gevaar kwam van alle kanten. Lise Sommer keek
hem stilletjes aan.
In een flits zag hij het: kostuums, verkleden, maskers. Wat
had hij op de verjaardagsfoto gezien? In spiegelbeeld was de foto
anders, vreemd en tegelijkertijd bekend. De plotselinge gedachte
haalde beelden uit zijn onderbewustzijn naar boven.
De foto van de gekostumeerde meisjes. Hun gezichten, anders.
Drie blonde, een roodharig en een donker meisje. Drie blonde
meisjes: Ester Synnøve, Lise Sommer en Vesla Mortensen. Ze leken
alledrie op elkaar. Vesla, met de Rouwmantel, half verborgen achter
een groene plant. De trekken van Lise Sommer, de lijn boven haar
ogen, de manier waarop haar mond was gesloten. Haar onzichtbare
glimlach die in een mondhoek leek te beginnen.
Zijn gedachtegang dreef zijn hartritme omhoog, zweepte zijn
bloed door zijn aderen. In zijn bewustzijn viel iets op zijn
plaats. Plotseling zag hij hoe blauw haar ogen waren, als de
stippen van de Rouwmantel. Koud en berekenend. Ze had hen allemaal
voor de gek gehouden. Lise Sommer had hen allemaal voor de gek
gehouden. Het beeld van de vrouw naast hem sprak de waarheid niet.
Hij begreep het nu allemaal.
Marion Lønn en Lise Sommer aten samen om een uur of vier.
Daarna hadden ze nog een kopje koffie gedronken. Tegen zes uur was
Lise Sommer naar de bus gegaan. Het was 6 juli 1998. Marion Lønn
had aangeboden haar met de auto naar de hoofdweg te brengen, maar
dat wilde ze niet. Ze wilde de korte weg door het bos nemen. Nog
eens over de paden van haar jeugd lopen. Genieten van de heerlijke
avond. Het zou een noodlottige beslissing blijken te zijn, want in
het bos wachtten Vesla Mortensen en Steinar Malling haar op.
Het was alsof Lise Sommer doorhad dat de rechercheur op het
punt stond alles te begrijpen. Haar intuïtie rook gevaar. Met een
snelle beweging probeerde ze de auto uit te komen. En dat lukte. Ze
krabbelde een stukje op handen en voeten, maar kwam overeind en
ging ervandoor in de richting van het bos.
Cato Isaksen stapte snel aan de andere kant uit de auto. In de
verte hoorde hij een hond blaffen. Een helikopter vloog laag
over.
"Stop!" riep hij. "Het spel is uit!" In het keukenraam
verscheen Erna Svendsen achter de vitrages.
Maar Vesla Mortensen luisterde niet. Ze wilde nog niet
opgeven. Ze was nog niet helemaal klaar. Ze rende tussen de bomen
door. Ze spande de spieren in haar dijen en benen. In wat losse
aarde kwam ze bijna te vallen. Maar ze vond haar evenwicht weer
terug en rende verder.
Cato Isaksen was vlak achter haar. Hij strekte zijn arm uit,
maar hij kon haar niet te pakken krijgen. Een scherpe tak schaafde
zijn wang. Het loofbomenbos viel als een dicht, groen gordijn voor
zijn ogen neer. Opeens was ze weg. Hij bleef staan. De stilte
wiegde hem tegemoet. Zijn hart ging tekeer en het geluid mengde
zich met het geluid van bladeren en kleine vogeltjes. Ze moest
onder de struiken zijn gekropen. Hij luisterde, dacht haar
ademhaling te horen. Ze moest vlakbij zijn. Angst, woede, haar
geur, het was overal om hem heen.
Tussen de bomen bleef hij staan. De takken leken op vleugels
die heel zachtjes bewogen. Witte banen zonlicht drongen door de
bladeren hoog boven hem. Stofjes en zaadjes dwarrelden in de
lichtbanen.
Er greep iets om zijn enkels. Hard, alsof er tanden ingezet
werden. Hij viel op zijn zij en op hetzelfde moment zat ze boven op
hem. Haar gezicht woest vertrokken. Met opengesperde ogen en een
woedende mond.
Maar hij was sterker, en sneller. Hij greep haar smalle
schouders en rolde haar om. Hij legde zijn handen rond haar hals en
hield haar op de grond. Aarde en slakken zaten vast in haar blonde
haar. Terwijl hij weer op adem kwam, hield hij haar op de grond.
Toen maakte hij zijn greep wat losser en zij draaide haar gezicht
weg, sloot haar ogen en trok een woedende grimas met haar mond.
Toen keek ze vol afschuw naar hem op.
"Vesla Mortensen", zei Cato Isaksen koud, "u bent een
formidabele toneelspeelster. U hebt de identiteit van Lise Sommer
aangenomen. Zij was het lijk in het moeras. En u hebt zowel haar
als Ester Synnøve Lønn vermoord."
De vrouw onder hem snakte naar adem. Na een tijdje maakte ze
duidelijk dat ze overeind wilde komen. Ze was nu rustiger, alsof ze
zich had overgegeven.
Cato Isaksen stond op en trok haar ruw achter zich aan. Hij
hield haar stevig rond haar bovenarm vast. Hij kneep hard, maar ze
klaagde niet. Ze bukte zich rustig en borstelde wat bladeren en
bruine rommel van haar vieze lichtblauwe kleren af.
Er gebeurde iets met haar lichaam. Het leek alsof alle kracht
uit haar wegstroomde. Vesla Mortensen draaide haar gezicht langzaam
naar hem toe. "Ik heb altijd toneelspeelster willen worden", zei ze
en borstelde een droog esdoornblad van haar schouder. Het boslicht
kleurde haar ogen onnatuurlijk groen. "Dat is wat ik ben", zei ze,
"een echte toneelspeelster."