HET
WAS HELEMAAL DONKER GEWORDEN TOEN ZE DOOR HET BOS naar
de auto liepen om verder te rijden. Het was een grijze, grauwe dag
geweest. De rijp op de bomen was gesmolten.
"Als het nu zomer was, hadden we naar Liseberg kunnen rijden",
zei Johnny Svendsen. "Daar hebben ze draaimolens en zo. Kermis. In
Zweden."
Markus beet op zijn onderlip. In zijn jaszak had hij de zak
met schuim die zijn vader voor hem had gekocht. Hij had er nog maar
de helft van opgegeten. Zulk groen en oranje snoepgoed kreeg hij
nooit van oma.
"Wanneer ga ik naar huis, papa?" Markus had een dubbel gevoel.
Eén Markus liep hier over het pad en de andere bestond niet. Hij
wilde niet naar Zweden. Hij wilde naar huis.
"We zullen zien", zei Johnny Svendsen duister.
"Maar ik wil naar huis, papa!"
"We zullen wel iets bedenken, heb ik gezegd."
"Wat dan?"
"Iets, zodat we de hele tijd samen kunnen zijn. Dat wil jij
toch ook?"
Johnny Svendsen hoorde zelf dat zijn stem was veranderd. Hij
moest oppassen dat de jongen niet bang voor hem werd.
Markus kneep zijn lippen op elkaar en dacht aan de gele
leeuwen die hij op tv had gezien. De leeuwen lagen in de schaduw
van een boom, tot ze opsprongen en een bruin diertje doodmaakten
dat niet op tijd weg kon komen.
"Weet je nog die keer dat we op dat mooie strand waren en
hebben gezwommen?"
Markus keek verdrietig naar hem op. Ze waren bij de auto
aangekomen. Markus gleed op de koude passagiersstoel. Johnny
Svendsen reed het bos uit, over het smalle weggetje en daarna de
hoofdweg op.
"Die zomer ..." ging Johnny Svendsen verder nadat ze een
halfuur hadden gereden zonder iets te zeggen. Hij keek naar de rode
achterlichten van de auto voor hem. In het donker leken het twee
rode rozen. " ...mama had een nieuw, groen badpak, weet je
nog?"
"Lichtgevend", zei Markus.
"Ja, lichtgevend, neongroen." Johnny Svendsen hield zijn blik
stijf op de donkere weg gericht. Zijn handen rond het stuur deden
pijn.
Markus dacht na. Hij herinnerde zich dat hij een meisje en een
jongen had ontmoet. Ze hadden een opblaasbare boot. Zelf had hij
een groene krokodil.
"We hebben kip gegeten", zei hij.
"En witbrood", zei Johnny Svendsen, verbaasd dat zijn zoon
zulke details kon onthouden.
Markus wilde zeggen dat hij zich het allerbest kon herinneren
dat zijn vader niet boos was geweest, maar hij zei het niet. Hij
herinnerde zich het ritme van het water. Het geluid van de golven
was de hele tijd aanwezig en zorgde ervoor dat ze luid met elkaar
moesten praten. En het zand was zo warm dat je bijna je voeten
brandde.
"Daar gaan we nu weer naartoe", zei Johnny Svendsen, "naar dat
strand."
Het was stil in de auto. Ze reden zonder iets te zeggen. Het
gebrom van de motor zoemde door hun hoofd, in de lucht schoten de
straatlantaarns als vuurkogels voorbij.
"Waarom gaan we daarheen, papa?"
Johnny Svendsen keek neer op zijn zoon. "Ik ben er vaker
geweest." "Op dat strand?" Vader knikte. "Alleen?"
Johnny Svendsen knikte weer. "Ja", zei hij. "Waarom,
papa?"
"Waarom?" Johnny Svendsen schudde even zijn hoofd. 'Om de
herinnering', dacht hij. 'De mooie tijd, alles bij elkaar.' Maar
dat kon hij niet hardop zeggen.
"Waarom gaan we erheen, papa?"
"Omdat ik het zeg", zei hij.