DE BLAUWPAARSE ZUIGPLEK AAN DE HALS VAN DE
JONGEN LEEK OP een grote, giftige spin. Johnny Svendsen
huilde. Er zat niet veel leven meer in hem en hij kon elk moment
flauwvallen. Hij had veel bloed verloren, maar het was hem gelukt
een stukje overeind te komen. Zijn armen waren bij zijn polsen
samengebonden en vastgemaakt aan de onderste tak. Hij herinnerde
zich nauwelijks wat er was gebeurd. Alleen dat hij voor Vesla
Mortensen over het pad had gelopen, terwijl zij met het grote mes
naar zijn rug zwaaide.
Als enorme oprispingen welden de snikken naar boven. Hij wist
niet meer wanneer hij zich voor het laatst zo had laten gaan. De
niet te stuiten huilbui stuwde vreemde, rauwe geluiden door zijn
droge keel omhoog.
"Papa", smeekte Markus zacht. "Niet huilen, papa."
Johnny Svendsen keek naar zijn zoon. Langzaam, als in een
gruwelijke film, rolden de beelden over zijn netvlies. Hij, Ester
en Lise, samen in een netwerk, een spinnenweb, een driepotige spin.
Altijd klaar om haar te vangen. Domme Vesla, waardeloze, hopeloze
Vesla, die in de verste verte niets menselijks had. Hij herinnerde
zich het prettige gevoel van saamhorigheid, zij drieën, hij en de
twee meisjes tegen haar, de belichaming van waardeloosheid.
Achter zijn ribben ging zijn hart als een razende tekeer. Had
hij ooit een slecht geweten gehad? Hij wist het niet meer, maar
dacht van niet. Nee, zo zat het niet in elkaar. Een angstig gevoel
kwam tot leven. Hij probeerde de gebeurtenissen te analyseren. Hij
kon ze zich vaag herinneren. Nee, hij kon ze zich goed herinneren,
als hij zich er maar toe dwong. Hij dacht dat ze er niet om gaf.
Haar gezicht was uitdrukkingsloos. Ze huilde nooit, keek hen alleen
maar schamper aan, spuugde naar hen en grijnsde. Ondanks alles was
ze blij als ze mee mocht doen. Ze nam geen wraak, deed niets. Ze
gebruikten haar alleen om plezier te maken en hun onderlinge band
te versterken.
Plotseling herinnerde hij zich dat Ester hem een paar keer had
gesmeekt niet meer te slaan. "Kunnen we geen gewoon gezin zijn?"
Hij hoorde haar stem als een verre klank in zijn hoofd. "Omwille
van Markus. Een gewoon gezin..."
De gedachten aan de postbus kregen de overhand. De postbus was
een symbool. Door de postbus besefte hij dat het in feite allemaal
zijn schuld was en werd hij gegrepen door een volledig nieuwe pijn.
Niet de pijn die hem vanaf zijn jeugd als een zwarte schaduw had
gevolgd en die voortkwam uit woede over de onrechtvaardige manier
waarop hij was behandeld. Die pijn was agressief en naar buiten
gericht. Nu stroomden de gevoelens in zijn lichaam naar binnen.
"Hier wonen Ester Synnøve Lønn, Johnny Svendsen en Markus", stond
er op de postbus in de vorm van een huis met geschilderde dakpannen
en geschilderde gordijnen voor de raampjes en een voordeur in de
vorm van een gleuf voor de post. Ze waren een gezin geweest. Hij
had erbij gehoord. En toen had hij alles kapotgemaakt.
De politiehond was onderweg. Fanatiek, jagend, met een intens
gevoel van overwinning sidderend door zijn lijf.
Markus strekte zijn hand naar hem uit, maar kon niet bij hem
komen. "Papa, niet huilen", zei hij, "niet huilen."
Hij probeerde dichterbij te kruipen. Ook hij was vastgebonden
aan een boom. Stukje bij beetje lukte het. Johnny Svendsen voelde
het warme jongenslijfje tegen zijn lichaam. Plotseling dook het
beeld van het strand in de winter op. Het koude water, de sterren
die leken op vingerafdrukken aan de hemel. Johnny Svendsen huilde,
met zijn gezicht in de nek van de jongen.