HET
TANKSTATION LAG HALF IN DUISTERNIS GEHULD. RAGNAR
BJONE stond bij de werkplaats te wachten. De situatie
beviel hem niet, maar nog steeds, na al die jaren, vond hij het
moeilijk om nee te zeggen tegen Johnny Svendsen. Toen Johnny belde
en om hulp vroeg, kon hij niet anders dan doen waar zijn vriend om
vroeg.
De kleren van Markus waren klam. Hij had het koud. Zijn vader
was uit de auto gestapt. Even later kwam hij uit de werkplaats
terugrennen en vroeg Markus om uit te stappen.
Markus kreeg het nog kouder. De man van het tankstation knikte
kort naar hem en legde even zijn hand op Markus' hoofd. Ze zouden
met een andere auto verder rijden. Hij mocht weer voorin zitten.
Zijn vader trok de veiligheidsriem om hem heen en klikte hem vast.
Toen liep hij om de auto heen en ging op de bestuurdersstoel
zitten. "Fijn Ragnar", zei hij terwijl hij uit het naar beneden
gedraaide raampje leunde. "Je hoort nog van mij.
De man gaf geen antwoord, stak even zijn hand op, draaide zich
om en verdween in de schaduw van de werkplaats. "Van wie is deze
auto, papa?" "Deze auto heb ik geleend van een vriend."
Hij was niet zo stom om recht in de armen van de politie te
rijden. Hij had nu een andere auto. De kleine blauwe Fiësta reed de
E6 op en voegde in tussen een vrachtwagen en een Golf. Hij wist een
klein weggetje, niet veel meer dan een pad. Als ze vannacht een
plek vonden om te slapen, konden ze morgenvroeg over de Zweedse
grens rijden.
Markus viel in slaap en na drie kwartier rijden reed Johnny
Svendsen de kleine Ford Fiësta een camping op die in de winter was
gesloten. Hij reed naar de rij caravans die in de winterstalling
stonden en parkeerde de auto zo dat hij vanaf de weg niet te zien
was.
Hij keek even naar zijn slapende zoon. Zijn hoofd lag op zijn
schouder en hij haalde regelmatig adem.
Johnny Svendsen stapte uit de auto en duwde het portier
zachtjes dicht. Alles was koud en verlaten. De duisternis omsloot
hem. Alles was zwart, behalve de met ijs bedekte grond en de witte
caravans. Hij keek naar de hemel. Sterren waren als gele
vingerafdrukken rondgestrooid. Plotseling liepen er dikke witte
strepen langs het hemelgewelf, die bij elkaar kropen en om elkaar
heen draaiden. Het hemeltheater duurde een paar minuten en hij kon
er zijn ogen niet van afhouden. Toen doofde het noorderlicht uit en
verdween geleidelijk achter de toppen van een paar zwarte
sparrenbomen.
Het was doodstil, geen auto op de weg, in de wijde omtrek geen
huis te bekennen. Johnny Svendsen trok zijn jas om zich heen en
liep naar een van de caravans waar hij aan de deur begon te rukken
en te trekken. Er zat geen beweging in. Hij probeerde een paar
andere caravans, maar moest het uiteindelijk opgeven. Hij liep
terug naar de auto, opende de bagageruimte en pakte een
schroevendraaier. Daarmee lukte het hem ten slotte de deur open te
breken van een van de grootste wagens.
In de caravan was het behoorlijk vochtig. Een zwarte kabel lag
opgerold achter de deur. Hij pakte hem op en trok hem achter zich
aan naar een elektriciteitskastje met verschillende stopcontacten.
Hij stak de stekker erin en liep terug naar de caravan die mooi was
ingericht met een kachel en twee kookplaten, vitrage, twee bedden
en twee pluchen banken aan weerszijden van de lange
formicatafel.
Hij vond een dikke wollen deken die hij gebruikte om het raam
aan de kant van de weg mee af te dekken. Toen droeg hij Markus naar
binnen en legde hem op de bordeauxrode pluchen bank. Hij haalde de
draagtas met eten uit de auto, vond een klein koekenpannetje en
brak een paar eieren. Al snel siste het eten in de pan en dreef er
een heerlijke geur door de caravan.
Markus werd wakker van de geluiden en de geur. Hij keek
verwonderd om zich heen. "Zijn we op vakantie, papa?" "Zo kun je
het wel noemen", zei Johnny Svendsen.