DE
BRUINE AKKERS WAREN BEVROREN EN BEDEKT MET EEN DUN laagje
rijp. Markus zat in de rode auto, op de passagiersstoel, naast zijn
vader. Op de achterbank stond een kinderzitje. Een versleten
knuffel lag ernaast.
De auto reed de smalle straat uit. Binnen in zijn hoofd zat
een grote, bruine vlek. Wanneer vlogen de doden naar de hemel?
Buiten het raampje vloog het landschap voorbij. Het huis van Per
Einar verdween om de bocht. Ook de winkel aan de hoofdweg, waar
tante Erna-oma werkte, en het groene huis van Marion. Alles gleed
voorbij, alsof het wegreed en verdween.
"Ik moest je zien. Het is zo lang geleden dat ik je heb
gezien." Johnny Svendsen glimlachte naar zijn zoon, maar van binnen
werd hij door verdriet overmand. Hij sloot even zijn ogen. Hij kon
nu niet meer terug.
Markus zwaaide met zijn benen heen en weer, heen en weer. Hij
dacht aan wat zijn vader met zijn moeder had gedaan, hij had haar
geslagen en aan haar haar getrokken. Rode wijn over haar heen
gegooid en haar geschopt. Markus werd warm van binnen. Hij slikte
het spuug door dat zich in zijn mond had verzameld, maar er kwam
steeds nieuwe spuug. Zijn muts was bijna over zijn ogen gegleden.
Hij trok hem voorzichtig omhoog. Hij keek voortdurend naar zijn
heen en weer zwaaiende benen en naar zijn Cherrox-schoenen, blauw
met zwarte ogen en op de neuzen een rij witte tanden.
Markus zag dat het water in de beek onder een dun laagje ijs
zat opgesloten. Afgelopen zomer had hij met Per Einar bij de beek
gespeeld, ergens tussen het pad en het water. Het had zachtjes
geregend, doorzichtige lichtgroene druppels. Heel klein. Ze hadden
zitten luisteren hoe de bladeren de regendruppels vingen. Er hing
een dun, kapot spinnenweb. De berkenbladeren trilden en dansten
onder het gewicht van de druppels, terwijl de grote bladeren van de
esdoorn pas met een schok in beweging kwamen nadat ze door
veel druppels waren geraakt. Aan de naalden van de sparrenboom
bleven de druppels hangen als tranen.
Markus had naar Per Einar gekeken. Door het groene licht dat
door de bladeren viel leken zijn ogen smaller. Toen had hij aan
zijn vader gedacht. Er zat een zwarte spin in het kapotte, natte
spinnenweb te wachten. Tussen hen in, op de grond, lag de glanzende
dode vis die ze hadden gevangen.
Markus had geprobeerd om helemaal boven in de esdoorn te
klimmen. Omdat binnen in zijn hoofd zijn vader naar hem zat te
glimlachen. En omdat hij naar hem verlangde. Het was stout om naar
hem te verlangen. Toen hij halverwege was, had hij geen houvast
meer en viel hij naar beneden. Hij was met zijn hoofd en zijn
handen op de grond gevallen. Zijn polsen deden zeer. Zijn
handpalmen zaten vol zwarte, natte aarde en in zijn voorhoofd stak
een harde, vreemde pijn.
Zijn vader leunde achterover en zocht in de zak van zijn leren
jack tot hij een pakje sigaretten had gevonden. Hij stak een
sigaret in zijn mond en gebruikte de aansteker die op het dashboard
lag.
Grijze rook vulde de auto. Markus hoestte niet. Hij keek naar
de handen van zijn vader die het stuur stevig vasthielden. "Ik
moest worden gehecht", zei hij. Zijn blik was nog steeds gericht op
zijn hoge blauwe schoenen. Hij kneep zijn ogen even dicht, zodat ze
niet zouden branden of tranen.
"Wanneer?" Johnny keek hem met een vreemde glimlach aan. "Waar
moest je worden gehecht?" vroeg hij.
"Hier." Markus trok de grote muts van zijn hoofd en streek de
vochtige, donkere pony opzij. Johnny hield zijn blik even op de weg
gericht voor hij zich omdraaide en naar zijn zoon keek.
"Hoe is dat gebeurd?"
"Ik ben uit een boom gevallen. Ik wilde helemaal naar boven
klimmen, maar ik ben gevallen", zei hij.