DE VERLICHTE RAMEN VAN DE SCHOOL WAREN BEPLAKT MET GLANSPAPIER en tekeningen met gaten erin. Het was net bontgekleurd kant met sterren en bloemen, huizen en auto's.
Als de kinderen ‘s morgens naar school gingen, was het nog steeds donker. Hoewel de zon sinds 21 december elke dag weer wat langer scheen en de dagen langer werden, zou je dat pas over een paar weken ook s morgens merken.Het schoolplein lag er leeg en verlaten bij. Alleen een blauwe
sjaal en een paar wanten lagen vergeten aan de voet van het
klimrek.
Markus Svendsen liep op een drafje. Een ekster scheurde de
lucht doormidden met zijn messcherpe schreeuw. De rugzak danste op
zijn rug op en neer. De sneeuw kraakte onder zijn voeten. Hij vond
het knipwerk op de ramen het mooist als het licht binnen brandde en
het buiten donker was. Het zag er zo geheimzinnig uit, haast
sprookjesachtig door alle felle kleuren. Markus Svendsen zat in
klas 2b. Hij was een mooi joch; ze zeiden allemaal dat hij zo op
zijn vader leek.
Ze hadden hem verteld dat zijn moeder dood was. Dood, dood,
dood. Dat woord schoot door zijn gedachten, overweldigde hem. Oma
had het hem kort nadat het was gebeurd verteld. Hij was net uit
bed. Ze had een wollen deken om hem heen geslagen en hem naar de
keuken gedragen. Hij zag aan haar gezicht dat ze verdriet had. Ze
rook ook anders. De vrachtwagen en de tractor stonden voor het
raam. Opa had warme chocolademelk voor hem
ingeschonken.
"Markus ... mama is dood." Op het moment dat ze het zei, brak
haar gezicht in tweeën. Was ze niet langer de oma die hij kende. Ze
ging dicht tegen hem aan zitten en sloeg haar armen om hem heen.
Hij kon haast geen adem halen. "Wij passen wel op je, opa en ik. Je
hoeft niet bang te zijn." De kippen gingen in de schuur tekeer. De
haan kraaide.
De geluiden verdwenen en kwamen weer terug, blauw en
zwart.
"Zijn de kippen al wakker, oma?" vroeg Markus. Vanaf de
keukenvloer kroop de stilte langs de stoelen omhoog.
"Ik weet het niet, mijn jongen."
Bingo begroef zijn snuit in de wollen deken en likte hem in
zijn knieholte. Zijn staart sloeg tegen de tafelpoot. Het kietelde,
maar Markus lachte niet.
"Het komt allemaal wel goed." Oma gaf hem naast de
chocolademelk ook limonade, en het was nog maar
ochtend.
"Hoe dood is ze?" Het koffiezetapparaat huilde op het
aanrecht.
"Dood", had oma geantwoord, meer niet.
Hij had de vraag steeds herhaald. "Hoe dood dan oma, hoe
dood?"
Maar ze wist het niet. Niemand wist iets.
Hij dacht aan Stevie, het bruine konijn met de zwarte
rubberlaarzen dat in het blauwe bed in de stad op hem zat te
wachten. Eigenlijk was hij er te groot voor. Hij had hem mee willen
nemen naar oma, maar mama had gezegd dat Stevie in de stad op hem
zou wachten.
De eerste nacht nadat oma had gezegd dat mama dood was, had
hij haar gehoord. Niet precies haar stem, die kon hij zich niet
herinneren, maar haar geluid. Haar geluid als ze zich omdraaide en
wegging, als ze weer terugkwam en op haar hurken bij zijn bed ging
zitten en hem over zijn hoofd streelde, en er toch niet was. Markus
was opgestaan en had de gordijnen opengetrokken. Hij had zijn
gezicht tegen het raam gedrukt. Het rook naar koud glas. Vannacht
was er geen wolf op het erf. De maan lag te rusten in de takken van
de boom voor zijn raam.
Hij wierp een opvallende schaduw in de kamer. De schaduw was
akelig en geel.
Het beddengoed rook ook anders. En het huis was helemaal stil.
Een wand kraakte zacht. Kleine geluiden, die je ineens hoorde.
Alsof er iemand in de wand zat. Iemand die er niet uit
kon.
Hij was een paar dagen thuisgebleven; toen vond oma dat het
beter was dat hij weer naar school ging. Markus vond het leuk op
school. In elk geval leuker dan eerst. Mama was dood in de stad. In
Oslo, met de vieze straten en het vele verkeer. Op de drukke school
in de stad had hij het niet leuk gevonden. Nu had hij een vriendje
dat Per Einar heette. Hij woonde in een bruin huis vlak bij hun
boerderij. Hij had een oudere en een jongere broer.
Hij voelde de koude wind op zijn bolle wangen. De kou lag als
een grijze, vochtige, wollen deken over het landschap. De oma van
Markus was niet zo oud. Niet zo oud als de oma van Per Einar. Die
was zo oud dat ze in het bejaardenhuis woonde en ze had magere
handen met bruine vlekken en blauwe aderen.
Markus was een paar keer mee op bezoek geweest. Per Einar had
gezegd dat ze bijna dood was. Ze mochten naar haar hart
luisteren.
Markus had zijn oor aan haar borst gedrukt en geluisterd. Ze
rook naar suiker en zweet. Op haar schouders lag iets wits, wat op
stof leek. Hij had het zware, monotone geluid van haar hart
gehoord. Het leek niet uit haar te komen, net alsof het niet echt
was. De oma van Per Einar was bijna dood.
Markus opende de zware deur en liep de gang in. De les was al
begonnen. Hij trok zijn jas uit. Hij hoorde geluiden: ademen en
lachen, stilte en lawaai, wasgeluiden, neuriegeluiden en
lachgeluiden. De ogen van zijn moeder zouden nooit meer kijken.
Haar oor zou nooit meer luisteren. Alles was te klein geworden.
Voor altijd.
Toen hij de deur opende kwam Sveinung naar hem toe. Markus had
twee leraren: Sveinung en Trine. Soms gaven ze samen les, soms
alleen.
Markus voelde alle ogen op zich gericht. Hij keek naar de
grond. Sveinung Larsen kwam naar hem toe, tilde hem op en drukte
hem stevig tegen zich aan. Niemand lachte. Sveinung was nog maar
23. Markus mocht hem graag. Hij rook naar buitenlucht, en naar
zeep. Hij had blonde krullen, een klein rond brilletje en droeg een
spijkerbroek.