HIJ ZAG HAAR OPEENS OVER DE AKKER LOPEN, IN
LICHTBLAUWE KLEREN. Hij bleef stokstijf staan, snakkend naar
adem. Ze leek een slechte foto die plots tevoorschijn kwam uit een
allang afgesloten gedeelte van zijn geheugen. Johnny Svendsen
stelde zijn blik scherp en gooide zijn sigaret weg. Ze bewoog. Kon
ze een weerspiegeling van iets anders zijn? Van een gedachte, of
een herinnering? Zag hij misschien zijn eigen angst?
Hij spande zich tot het uiterste in. Het was een levende
vrouw, iemand die hij kende. Het had Ester kunnen zijn, maar zij
was dood. Ze leek op Lise. Maar het was Lise niet. Het was
Vesla.
Plotseling verdween de vrouw achter de frambozenstruiken. Het
lichtblauwe beeld van haar gestalte op de akker had zich in hem
vastgezet. Een duister gevoel sloeg hem om het hart. Vesla leefde.
Godverdomme. Johnny Svendsen spande zijn spieren aan en sprong over
de sloot. Hij liep een paar meter de akker op, langs de
frambozenstruiken. Hij keek naar alle kanten, luisterde. Maar ze
was weg. Hij stormde het bosje in, voelde bladeren, takken en
insecten tegen zijn gezicht slaan. Hij bleef nog een keer staan
luisteren. Maar ze was weg.
Hij liep het bruingebrande pad op, langs de hazelaars en de
plek waar Ragnar en hij een hut hadden gebouwd toen ze klein waren.
Zijn oren zaten vol lawaai. De geluiden stuiterden op en neer, als
pingpongballen tussen de planten. De bomen verdwenen achter de
bomen. Speelde ze een spel? Of was dat hele verdomde lichtblauwe
lichaam van haar alleen maar een luchtspiegeling, iets wat hij zich
had ingebeeld?
Hij bleef even staan, tussen dicht gebladerte, als in een
groene kamer. De geluiden van het bos werden op kleine groene
dienbladen naar hem toegedragen. Als een groot kloppend hart van
bladeren en donkere bosgrond, dreunden de geluiden op hem af.
Plotseling dook Steinar Malling tussen de takken op. De aanblik
joeg hem de stuipen op het lijf. Steinar Malling zag er bang uit,
bang en boos en verward, alles tegelijk.