BJORN TORE LONN TROK ZIJN JACK STEVIGER OM ZICH HEEN. DE straat was stil en verlaten. De luifel boven de ramen van een migrantenwinkel bewoog even in de wind. Hij schrok toen twee mannen met een donkere huidskleur plotseling in het licht van een lantaarnpaal opdoken.
Een van hen stond even stil om iets in een vreemde taal tegen
de ander te roepen. Hij sloeg demonstratief met zijn hand op
zijn borst om iets te onderstrepen.
Bjørn Tore Lønn keek omhoog naar de eerste verdieping. De
ramen waren donker. Die klootzak lag waarschijnlijk gewoon te
slapen. Hij kon gewoon slapen, voelde zich veilig, de
ellendeling.
De twee donkere mannen waren aan de overkant van de straat
een binnenplaats op gelopen. Bjørn Tore Lønn liep naar het
huis en deed de buitendeur open. Zwarte graffiti grijnsde hem
vanaf de gestuukte muren aan weerszijden van de deur tegemoet.
Een zwakke lamp scheen door het glas in de deur. Even zag hij
hoe zijn gezicht in het metaal van de deurklink uitvloeide tot
een langwerpige witte streep. Achter hem klapte de deur een
paar keer heen en weer.
In het trappenhuis rook het naar schimmel en oud houtwerk.
Hij bleef een poosje staan luisteren en liep toen langzaam de
stenen trap op naar de eerste verdieping.
Roger Høibakk en Preben Ulriksen keken elkaar even aan, toen
stapten ze vastberaden uit de auto en stonden even later stil
voor de deur waardoor Bjørn Tore Lønn was verdwenen. Roger Høibakk
voelde zijn hart verwachtingsvol in zijn borst kloppen. Het
was een prettig gevoel. Zo vaak kregen ze de kans niet om
rovertje te spelen. Opdrachten als deze vrolijkten de
alledaagse sleur van hun afdeling op. Hij had een bloedhekel aan
het schrijven van rapporten, papierwerk en eindeloze
vergaderingen.
"Het licht ging aan." Preben Ulriksen, die een paar stappen
naar achteren had gedaan, knikte omhoog naar een raam op de eerste
verdieping.
Hij begroef zijn neus diep in zijn met imitatiebont gevoerde
kraag.
"Kijk eens aan, we weten waar hij is." Roger Høibakk keek
eerst naar zijn collega, toen keek hij naar het huizenblok aan
de overkant van de straat.
"Wacht hier", zei hij. Met beide handen in zijn zakken stak
hij op een sukkeldraf het asfalt vol gaten over en liep snel een
donkere ingang in.
Hij kwam uit op een met grind bedekte binnenplaats. In een
hoek stond een stapel tuinmeubels die met doorzichtig plastic
waren afgedekt.
Een puntige tak van een grote struik schampte zijn arm. Hij
vond een deur en trok hard aan de klink. De deur zat niet op
slot en hij rende met twee treden tegelijk de trap op. Op de
tweede verdieping bleef hij in het trappenhuis staan. Bij elke
tussenetage was een raam. Hij boog naar voren en staarde naar
buiten. En inderdaad, hij had een prachtig uitzicht op de flat
aan de overkant. Preben Ulriksen liep ongedurig voor de buitendeur
op het trottoir heen en weer.
Roger Høibakk rustte met zijn handen op de diepe, smerige
vensterbank, terwijl hij probeerde te analyseren wat er gebeurde in
die flat aan de overkant. Een raam was half met een dun, grijs
gordijn bedekt.
Daarachter zag hij de schimmen van twee mannen bewegen. Op
een gegeven moment stond Bjørn Tore Lønn met zijn rug naar het
raam toe. Hij zwaaide heftig gesticulerend met zijn handen.
Toen draaide hij zich plotseling om en staarde uit het raam,
alsof hij voelde dat iemand naar hem keek. Het was een gezicht
zonder gelaatstrekken, alleen een lichte vlek achter het raam.
Roger Høibakk deed snel een stap naar achteren. Het trappenhuis was
slecht verlicht; hij dacht niet dat Bjørn Tore Lønn hem had
gezien. Op hetzelfde ogenblik begon achter een deur een hond
fel te blaffen.
Roger Høibakk was weer naar het raam toe gestapt en keek naar
wat er zich verder tussen de twee mannen in de flat aan de
overzijde afspeelde. Het driftig keffende hondje ging onverdroten
door. Het geluid van de hond verstoorde het beeld dat hij zag.
Hij hoorde dat iemand op de verdieping boven hem een deur
opendeed. Op dat moment gingen de mannen achter het raam aan
de overkant met elkaar op de vuist. Het was geen onschuldig
robbertje vechten. Ze schopten, sloegen elkaar en vielen
plotseling op de grond.
Roger Høibakk rende de trappen af, de binnenplaats over en
de straat op naar zijn collega. "Ze vechten!" riep hij. "Ik
denk dat het Johnny Svendsen is. Ik ben er bijna zeker
van."
Ze renden de trappen op en bleven voor de deur van de flat
staan. Daar stonden ze elkaar even aan te kijken. Plotseling
klonk uit de flat een enorm lawaai, terwijl woedende stemmen
aanzwollen en afnamen. Het was onmogelijk te horen wat er werd
gezegd. Roger Høibakk drukte op de deurbel.
Hij hield de knop ingedrukt, maar het enorme kabaal hield
aan.
Preben Ulriksen schudde het hoofd. Hij voelde er weinig voor
om de confrontatie met de twee vechtersbazen aan te gaan.
Bovendien was een van hen misschien een koelbloedige
moordenaar. "Zullen we een patrouilleauto oproepen?" vroeg
hij.
Roger Høibakk beoordeelde met zijn ogen de deur. Hij gaf geen
antwoord, maar deed een paar stappen achteruit en nam een
aanloop.
Met zijn schouder ramde hij de deur. De oude deur vloog open.
Het ging gemakkelijker dan hij gedacht had. Hij viel het
halletje haast binnen.
"Politie!" riep hij.
De twee mannen stopten ogenblikkelijk. Bjørn Tore Lønn wierp
een mes van zich af en bleef even besluiteloos staan, terwiji
de ander, die inderdaad Johnny Svendsen was, een andere kamer
in stormde en de deur achter zich dichtdeed. Preben Ulriksen
ging erachteraan, maar
Johnny Svendsen had de deur al op slot gedraaid. Ze konden
duidelijk horen dat hij een raam opendeed.
"Ik ren naar beneden", riep Roger Høibakk. "Let jij
ondertussen op de broer."
Met drie grote stappen was hij de trap af, vloog de deur uit
en rende over het trottoir op zoek naar de ingang van de
binnenplaats.
Hij zag Johnny Svendsen meteen. Tegen de gevel stond een
steiger in een plastic omhulsel. Johnny Svendsen klom via de
smalle planken die voor elke verdieping een klein platform
vormden naar beneden.
Roger Høibakk schraapte zijn keel. "We pakken je toch wel!"
riep hij.
"Je kunt je beter meteen overgeven."
Johnny Svendsen antwoordde niet, sprong naar het volgende
platform, draaide om de grote ijzeren buizen heen en sprong daarna
de laatste drie meters naar de grond. Hij het zich een paar
keer omrollen, stond weer op en richtte een pistool op de
rechercheur.
Roger Høibakk zag geen teken van verminderde
toerekeningsvatbaarheid bij Johnny Svendsen. Zijn scherpe ogen
staarden de politieman vanonder de donkere wenkbrauwen razend aan.
Toen kwam hij een paar stappen dichterbij, klaar om de ongewapende
politieman in burger aan te vallen.
Roger Høibakk vervloekte het besluit dat de
politie geen wapens mocht dragen. Hij liep langzaam achteruit
met zijn ogen op de smalle uitgang gericht. "Preben!" riep hij
wanhopig terwijl hij midden in de uitgang bleef staan zodat
zijn tegenstander er niet langs zou kunnen.
Johnny Svendsen gebruikte die seconden goed. Hij
liep recht op hem af. In een oogwenk was hij bij Høibakk en
duwde hem aan de kant, roepend dat hij wanhopig was, dat hij
zou schieten.
Roger Høibakk het zijn armen zakken. Johnny
Svendsen zwaaide met zijn pistool en passeerde hem zijdelings.
Toen hij op gelijke hoogte kwam, stak Roger Høibakk een voet
uit en haakte die achter het been van Johnny Svendsen. Die
verloor zijn evenwicht en het pistool viel uit zijn hand toen
hij met beide handen probeerde zijn val op te vangen.
Roger Høibakk stortte zich op hem, terwijl hij
luid om zijn collega riep. Johnny Svendsen draaide zich naar
hem om, haalde uit en trof hem met gebalde vuist vlak boven
zijn neuswortel. Roger Høibakk voelde een scherpe pijn. Gele
vlekken dansten voor zijn ogen. Hij viel tegen de buitenmuur
aan. Zijn voorhoofd raakte een uitstekende steen, die samen
met andere stenen een soort patroon in het poortje naar
de straat toe vormde. Warm bloed stroomde in zijn ogen. Blind
van woede draaide hij zich om en stortte zich op Johnny
Svendsen, die het pistool van de grond had opgeraapt. Roger
Høibakk trapte hard en raakte zijn hand. Hij haalde uit voor
de volgende schop, die Johnny achteruit deed tuimelen zodat
hij met zijn rug tegen een rij afvalemmers viel. Zijn
val veroorzaakte een enorm kabaal en verschillende ramen op de
bovenliggende verdiepingen gingen open. Een schelle
vrouwenstem riep razend dat ze op moesten houden, dat de
binnenplaats verboden toegang was. Haar stem kaatste terug
tegen de muren en vormde nieuwe kleine stemmen die tussen de
huizen door echoden.
Johnny Svendsen stond weer op zijn voeten. Hij
had het pistool weer te pakken gekregen. Zijn stem klonk
wanhopig. "Ik schiet!" riep hij terwijl
hij achterwaarts de binnenplaats verliet. Roger Høibakk
geloofde hem op zijn woord.
Toen hij bijna op straat stond, stond daar
plotseling Preben Ulriksen. 'Rustig maar", zei hij. Johnny
Svendsen draaide zich snel om. "Ik schiet",
herhaalde hij, zijn pistool op hem richtend. De uitdrukking op
zijn gezicht was niet mis te verstaan. Er bleef Preben
Ulriksen geen andere keus dan zich terug te trekken met zijn
handen afwerend voor zich. Johnny Svendsen keek hem een paar
seconden aan, wierp nog een kille blik op Roger Høibakk,
draaide zich toen om en rende zo snel als hij kon de straat
uit.