ZE HAD ZICH BUITEN GEWAAGD. HET WAS DONKER, MAAR DE WINKELS waren nog open. Ze deed boodschappen en kocht een paar tijdschriften.Toen ze terugliep naar huis, kwam het akelige gevoel terug. Het gevoel dat iemand naar haar stond te kijken. Ze draaide zich om. Ze hoorde geluiden die geen taal hadden. Even werd haar aandacht getrokken door een dame in een treurige, zwarte mantel die naar voren boog en in een auto ging zitten. Het gevoel dat iemand haar volgde, was niet om uit te houden. Het koude zweet brak haar uit. Ze viel bijna over een ijsrichel. De geluiden om haar been werden sterker. Ze wist zeker dat het niet alleen een gevoel was. Het was evenmin voor het eerst. Soms, als ze buiten op straat liep, gebeurde dit. Was er iemand die haar op een paarpassen volgde, zich schuilhield in trapopgangen, in winkels als die nog open waren, of haar langzaam voorbijreed in een onbekende auto. Ze wendde zich altijd af, liep zo dicht bij de huizen als ze kon. Thuis in haar flat, achter de paarse deur, trok ze de gordijnen dicht en draaide het slot van de deur twee keer om. Vaak deed ze ook het licht uiten stond ze achter het gordijn naar de straat te kijken, of omhoog naar de grote bomen in het park, naar de dansende takken die bewogen en het beeld verstoorden. Haar onrust verdween niet. De lucht buiten was een grote muil boven de daken van de huizen. En de maan was een groot starend oog dat haar met zijn gele blik volgde.